Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet op het financieel toezicht

 

Artikel 3 4
Voor de toepassing van dit deel en de daarop berustende bepalingen wordt:
a
het sluiten van een overeenkomst die strekt tot fondsvorming ter voldoening van de verzorging van de uitvaart van een natuurlijke persoon, geacht te zijn aangegaan in de uitoefening van het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar, indien de verzekering wordt aangegaan door een natura-uitvaartverzekeraar en voor deze natura-uitvaartverzekeraar geen beleggingsrisico met zich brengt;
b
het beheer over een collectief pensioenfonds beschouwd als de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar, indien het wordt gevoerd door een levensverzekeraar.

Artikel 3 4
1
Een ieder met zetel in Nederland die, geen bank zijnde, zijn bedrijf maakt van:
a
het van professionele marktpartijen of binnen besloten kring ter beschikking verkrijgen van opvorderbare gelden en van het voor eigen rekening verrichten van kredietuitzettingen; of
b
het ter beschikking verkrijgen van opvorderbare gelden en van het voor eigen rekening verrichten van beleggingen, niet zijnde kredietuitzettingen,
c
een garantstelling voor alle verplichtingen ontstaan door het ter beschikking verkrijgen van die gelden die is verstrekt door:
1
een bank die een door de Nederlandsche Bank of een toezichthoudende instantie in een andere lidstaat verleende vergunning heeft; of
2
een bank met zetel in een door Onze Minister aan te wijzen staat die geen lidstaat is waar toezicht op het uitoefenen van het bedrijf van bank wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die dit deel beoogt te beschermen.
2
Het eerste lid is slechts van toepassing voorzover degene die de gelden ter beschikking verkrijgt, deze voor ten minste 95 procent van zijn balanstotaal als krediet uitzet binnen het concern waartoe hij behoort. Onder een concern wordt verstaan de gezamenlijkheid van een rechtspersoon en haar dochtermaatschappijen.
3
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van dit artikel, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.

Artikel 3 4
Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden geregeld van het ingevolge dit deel bepaalde voor beheerders, beleggingsinstellingen, beleggingsondernemingen en bewaarders.

Artikel 3 4
1
Een ieder met zetel in Nederland die, geen bank zijnde, zijn bedrijf maakt van:
a
het van professionele marktpartijen of binnen besloten kring ter beschikking verkrijgen van opvorderbare gelden en van het voor eigen rekening verrichten van kredietuitzettingen; of
b
het ter beschikking verkrijgen van opvorderbare gelden en van het voor eigen rekening verrichten van beleggingen, niet zijnde kredietuitzettingen,
kan een vergunning aanvragen bij de Nederlandsche Bank voor het uitoefenen van dat bedrijf; bij de toepassing van artikel 2:12 en 2:13 merkt ee Nederlandsche Bank de werkzaamheden van de aanvrager aan als het uitoefenen van het bedrijf van bank.
2
Op degene die op grond van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid een vergunning heeft verkregen van de Nederlandsche Bank, is het ingevolge deze wet met betrekking tot het uitoefenen van het bedrijf van bank bepaalde van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van afdeling 3.5.5.

Hoofdstuk 3.2. Aantrekken van opvorderbare gelden

Artikel 3 6
1
Het is verboden zonder een vergunning van de Nederlandsche Bank of van een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat voor het uitoefenen van het bedrijf van schadeverzekeraar in Nederland op te treden als waarborg- of garantiefonds.
2
Het eerste lid en het overige ingevolge dit deel bepaalde met betrekking tot het uitoefenen van het bedrijf van schadeverzekeraar is niet van toepassing op waarborg- of garantiefondsen die:
a
onder overheidstoezicht staan of een beroep kunnen doen op een van overheidswege verstrekte garantie; of
b
slechts waarborgen of garanties bieden ten behoeve van natuurlijke personen binnen een besloten kring:
c
de lidstaten, alsmede de regionale of lokale overheden van de lidstaten;
d
degenen die opvorderbare gelden aantrekken, ter beschikking verkrijgen of ter beschikking hebben als gevolg van het aanbieden van effecten in overeenstemming met het ingevolge hoofdstuk 5.1 bepaalde; en
e
entiteiten voor risico-acceptatie.
3
Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden geregeld van het eerste lid en het ingevolge dit deel bepaalde met betrekking tot het uitoefenen van het bedrijf van schadeverzekeraar door waarborg- of garantiefondsen.
4
De Nederlandsche Bank kan, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste lid en het ingevolge dit deel bepaalde met betrekking tot het uitoefenen van het bedrijf van schadeverzekeraar door waarborg- of garantiefondsen, indien de aanvrager aantoont dat de belangen die dit deel beoogt te beschermen voldoende worden beschermd. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld waaraan de houder van een ontheffing dient te voldoen en met betrekking tot het verlenen van de ontheffing.

Artikel 3 6
1
Het is verboden zonder een vergunning van de Nederlandsche Bank of van een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat voor het uitoefenen van het bedrijf van schadeverzekeraar in Nederland op te treden als waarborg- of garantiefonds.
2
Het eerste lid en het overige ingevolge dit deel bepaalde met betrekking tot het uitoefenen van het bedrijf van schadeverzekeraar is niet van toepassing op waarborg- of garantiefondsen die:
a
onder overheidstoezicht staan of een beroep kunnen doen op een van overheidswege verstrekte garantie; of
b
slechts waarborgen of garanties bieden ten behoeve van natuurlijke personen binnen een besloten kring:
1
die nauwkeurig is omschreven;
2
waarvan de toetredingscriteria vooraf zijn bepaald, toetsbaar zijn en niet resulteren in het op eenvoudige wijze toetreden van niet tot de kring behorende natuurlijke personen; en
3
waarbinnen degenen die er deel van uitmaken in een op het tijdstip van het bieden van waarborgen of garanties reeds bestaande rechtsbetrekking staan tot het waarborg- of garantiefonds waardoor de waarborgen of garanties worden geboden, op grond waarvan zij redelijkerwijs op de hoogte kunnen zijn van diens financiële toestand.
3
Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden geregeld van het eerste lid en het ingevolge dit deel bepaalde met betrekking tot het uitoefenen van het bedrijf van schadeverzekeraar door waarborg- of garantiefondsen.
4
De Nederlandsche Bank kan, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste lid en het ingevolge dit deel bepaalde met betrekking tot het uitoefenen van het bedrijf van schadeverzekeraar door waarborg- of garantiefondsen, indien de aanvrager aantoont dat de belangen die dit deel beoogt te beschermen voldoende worden beschermd. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld waaraan de houder van een ontheffing dient te voldoen en met betrekking tot het verlenen van de ontheffing.

Hoofdstuk 3.2A. [Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Artikel 3 6
1
Het is verboden zonder een vergunning van de Nederlandsche Bank of van een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat voor het uitoefenen van het bedrijf van schadeverzekeraar in Nederland op te treden als waarborg- of garantiefonds.
2
Het eerste lid en het overige ingevolge dit deel bepaalde met betrekking tot het uitoefenen van het bedrijf van schadeverzekeraar is niet van toepassing op waarborg- of garantiefondsen die:
a
onder overheidstoezicht staan of een beroep kunnen doen op een van overheidswege verstrekte garantie; of
b
slechts waarborgen of garanties bieden ten behoeve van natuurlijke personen binnen een besloten kring:
1
die nauwkeurig is omschreven;
2
waarvan de toetredingscriteria vooraf zijn bepaald, toetsbaar zijn en niet resulteren in het op eenvoudige wijze toetreden van niet tot de kring behorende natuurlijke personen; en
3
waarbinnen degenen die er deel van uitmaken in een op het tijdstip van het bieden van waarborgen of garanties reeds bestaande rechtsbetrekking staan tot het waarborg- of garantiefonds waardoor de waarborgen of garanties worden geboden, op grond waarvan zij redelijkerwijs op de hoogte kunnen zijn van diens financiële toestand.
3
Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden geregeld van het eerste lid en het ingevolge dit deel bepaalde met betrekking tot het uitoefenen van het bedrijf van schadeverzekeraar door waarborg- of garantiefondsen.
4
De Nederlandsche Bank kan, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste lid en het ingevolge dit deel bepaalde met betrekking tot het uitoefenen van het bedrijf van schadeverzekeraar door waarborg- of garantiefondsen, indien de aanvrager aantoont dat de belangen die dit deel beoogt te beschermen voldoende worden beschermd. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld waaraan de houder van een ontheffing dient te voldoen en met betrekking tot het verlenen van de ontheffing.

Hoofdstuk 3.3. Regels voor het werkzaam zijn op de financiële markten
Afdeling 3.3.1. Verbod gebruik van het woord ?bank?

Artikel 3 7
1
Het is een ieder die geen vergunninghoudende kredietinstelling is verboden het woord ?bank? of vertalingen of vormen daarvan te bezigen in zijn naam of bij de uitoefening van zijn bedrijf, tenzij zulks in zodanige samenhang geschiedt, dat daaruit duidelijk blijkt, dat hij niet werkzaam is op de financiële markten.
2
Het eerste lid is niet van toepassing op:
a
financiële instellingen die een verklaring van ondertoezichtstelling hebben als bedoeld in artikel 3:110 of die hebben voldaan aan het in artikel 2:25 of 2:26 bepaalde met betrekking tot het verrichten van werkzaamheden als bedoeld in bijlage I van de herziene richtlijn banken vanuit een bijkantoor onderscheidenlijk door middel van het verrichten van diensten; en
b
vertegenwoordigende organisaties van onder toezicht staande kredietinstellingen of financiële instellingen.
3
Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden geregeld van het eerste lid.
4
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste lid, indien de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld waaraan de houder van een ontheffing dient te voldoen en met betrekking tot het verlenen van de ontheffing.
Afdeling 3.3.2. Deskundigheid, betrouwbaarheid en integriteit
3.3.2.1
. Financiële ondernemingen met zetel in Nederland

Artikel 3 10
Het dagelijks beleid van een clearinginstelling, entiteit voor risico-acceptatie, kredietinstelling of verzekeraar met zetel in Nederland wordt bepaald door personen die deskundig zijn in verband met de uitoefening van het bedrijf van de financiële onderneming.

Artikel 3 10
1
Een clearinginstelling, entiteit voor risico-acceptatie, kredietinstelling of verzekeraar met zetel in Nederland voert een adequaat beleid dat een integere uitoefening van haar onderscheidenlijk zijn bedrijf waarborgt. Hieronder wordt verstaan dat:
2
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de minimumvoorwaarden waaraan het beleid, bedoeld in het eerste lid, moet voldoen.
3
Een financiële onderneming als bedoeld in het eerste lid verstrekt aan de Nederlandsche Bank bij algemene maatregel van bestuur te bepalen informatie over incidenten die verband houden met de onderwerpen, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3 10
1
Een clearinginstelling, entiteit voor risico-acceptatie, kredietinstelling of verzekeraar met zetel in Nederland voert een adequaat beleid dat een integere uitoefening van haar onderscheidenlijk zijn bedrijf waarborgt. Hieronder wordt verstaan dat:
a
belangenverstrengeling wordt tegengegaan;
b
wordt tegengegaan dat de financiële onderneming of haar werknemers strafbare feiten of andere wetsovertredingen begaan die het vertrouwen in de financiële onderneming of in de financiële markten kunnen schaden;
c
wordt tegengegaan dat wegens haar cliënten het vertrouwen in de financiële onderneming of in de financiële markten kan worden geschaad; en
d
wordt tegengegaan dat andere handelingen door de financiële onderneming of haar werknemers worden verricht die op een dusdanige wijze ingaan tegen hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, dat hierdoor het vertrouwen in de financiële onderneming of in de financiële markten ernstig kan worden geschaad.
2
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de minimumvoorwaarden waaraan het beleid, bedoeld in het eerste lid, moet voldoen.
3
Een financiële onderneming als bedoeld in het eerste lid verstrekt aan de Nederlandsche Bank bij algemene maatregel van bestuur te bepalen informatie over incidenten die verband houden met de onderwerpen, bedoeld in het eerste lid.
4
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het op grond van het tweede lid bepaalde indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
3.3.2.2
. Financiële ondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is

Artikel 3 12
De artikelen 3:8, 3:9 en 3:10 zijn van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van kredietinstellingen met zetel in een staat die geen lidstaat is.

Artikel 3 12

Artikel 3:10 is van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van levensverzekeraars of schadeverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is.

3.3.2.3
. Financiële ondernemingen met zetel in een niet-aangewezen staat

Artikel 3 14
De artikelen 3:8, 3:9 en 3:10 zijn van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van clearinginstellingen met zetel in een niet-aangewezen staat, van entiteiten voor risico-acceptatie met zetel in een niet-aangewezen staat en van herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat.

Artikel 3 14

Artikel 3:10 is van overeenkomstige toepassing op natura-uitvaartverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren.

Afdeling 3.3.3. Structurering en inrichting
3.3.3.1
. Financiële ondernemingen met zetel in Nederland

Artikel 3 20
1
Een clearinginstelling of kredietinstelling met zetel in Nederland die een naamloze vennootschap of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid is, dan wel een verzekeraar met zetel in Nederland die een naamloze vennootschap of Europese vennootschap is, heeft een uit ten minste drie leden bestaande raad van commissarissen als bedoeld in de artikelen 140, onderscheidenlijk 250, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
2
Een clearinginstelling of kredietinstelling met zetel in Nederland die geen naamloze vennootschap of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid is, heeft een uit ten minste drie leden bestaand orgaan dat een met die van een raad van commissarissen vergelijkbare taak heeft.
3
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste of tweede lid indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.

Artikel 3 20
1
Een clearinginstelling of kredietinstelling met zetel in Nederland die een naamloze vennootschap of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid is, dan wel een verzekeraar met zetel in Nederland die een naamloze vennootschap of Europese vennootschap is, heeft een uit ten minste drie leden bestaande raad van commissarissen als bedoeld in de artikelen 140, onderscheidenlijk 250, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
2
Een clearinginstelling of kredietinstelling met zetel in Nederland die geen naamloze vennootschap of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid is, heeft een uit ten minste drie leden bestaand orgaan dat een met die van een raad van commissarissen vergelijkbare taak heeft.
3
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste of tweede lid indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.

Artikel 3 20
1
Een clearinginstelling of kredietinstelling met zetel in Nederland die een naamloze vennootschap of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid is, dan wel een verzekeraar met zetel in Nederland die een naamloze vennootschap of Europese vennootschap is, heeft een uit ten minste drie leden bestaande raad van commissarissen als bedoeld in de artikelen 140, onderscheidenlijk 250, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
2
Een clearinginstelling of kredietinstelling met zetel in Nederland die geen naamloze vennootschap of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid is, heeft een uit ten minste drie leden bestaand orgaan dat een met die van een raad van commissarissen vergelijkbare taak heeft.
a
het beheersen van bedrijfsprocessen en bedrijfsrisico?s;
b
integriteit, waaronder wordt verstaan het tegengaan van:
1
belangenverstrengeling;
2
het begaan van strafbare feiten of andere wetsovertredingen door de financiële onderneming of haar werknemers, die het vertrouwen in de financiële onderneming of in de financiële markten kunnen schaden;
3
relaties met cliënten die het vertrouwen in de financiële onderneming of in de financiële markten kunnen schaden; en
4
andere handelingen door de financiële onderneming of haar werknemers die op een dusdanige wijze ingaan tegen hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, dat hierdoor het vertrouwen in de financiële onderneming of in de financiële markten ernstig kan worden geschaad;
c
de soliditeit van de financiële onderneming, waaronder wordt verstaan:
1
het beheersen van financiële risico?s;
2
het beheersen van andere risico?s die de soliditeit van de financiële onderneming kunnen aantasten;
3
het zorgen voor de instandhouding van de vereiste financiële waarborgen; en
4
andere bij algemene maatregel van bestuur te bepalen onderwerpen.
3
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste of tweede lid indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
4
De Nederlandsche Bank actualiseert de evaluatie ten minste een keer per jaar.

Artikel 3 20
1
Een clearinginstelling of kredietinstelling met zetel in Nederland die een naamloze vennootschap of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid is, dan wel een verzekeraar met zetel in Nederland die een naamloze vennootschap of Europese vennootschap is, heeft een uit ten minste drie leden bestaande raad van commissarissen als bedoeld in de artikelen 140, onderscheidenlijk 250, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
2
Een clearinginstelling of kredietinstelling met zetel in Nederland die geen naamloze vennootschap of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid is, heeft een uit ten minste drie leden bestaand orgaan dat een met die van een raad van commissarissen vergelijkbare taak heeft.
3
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste of tweede lid indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
a
worden in verband met het toezicht op de naleving van het ingevolge dit deel bepaalde, regels gesteld met betrekking tot het uitbesteden van werkzaamheden door financiële ondernemingen;
b
worden regels gesteld met betrekking tot de beheersing van risico?s die verband houden met het uitbesteden van werkzaamheden door clearinginstellingen, entiteiten voor risico-acceptatie, kredietinstellingen en verzekeraars; en
c
worden regels gesteld met betrekking tot de tussen een clearinginstelling, entiteit voor risico-acceptatie, kredietinstelling of verzekeraar en de derde te sluiten overeenkomst met betrekking tot het uitbesteden van werkzaamheden.

Artikel 3 20
1
Een clearinginstelling of kredietinstelling met zetel in Nederland die een naamloze vennootschap of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid is, dan wel een verzekeraar met zetel in Nederland die een naamloze vennootschap of Europese vennootschap is, heeft een uit ten minste drie leden bestaande raad van commissarissen als bedoeld in de artikelen 140, onderscheidenlijk 250, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
2
Een clearinginstelling of kredietinstelling met zetel in Nederland die geen naamloze vennootschap of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid is, heeft een uit ten minste drie leden bestaand orgaan dat een met die van een raad van commissarissen vergelijkbare taak heeft.
3
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste of tweede lid indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
4
De Nederlandsche Bank actualiseert de evaluatie ten minste een keer per jaar.

Artikel 3 20
1
Een clearinginstelling of kredietinstelling met zetel in Nederland die een naamloze vennootschap of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid is, dan wel een verzekeraar met zetel in Nederland die een naamloze vennootschap of Europese vennootschap is, heeft een uit ten minste drie leden bestaande raad van commissarissen als bedoeld in de artikelen 140, onderscheidenlijk 250, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
2
Een clearinginstelling of kredietinstelling met zetel in Nederland die geen naamloze vennootschap of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid is, heeft een uit ten minste drie leden bestaand orgaan dat een met die van een raad van commissarissen vergelijkbare taak heeft.
3
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste of tweede lid indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.

Artikel 3 20
Een verzekeraar met zetel in Nederland heeft de rechtsvorm van naamloze vennootschap, onderlinge waarborgmaatschappij of Europese vennootschap.
3.3.3.2
. Financiële ondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is

Artikel 3 24
1
De artikelen 3:17 en 3:18 zijn van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van levensverzekeraars of schadeverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is.
2
De artikelen 3:17 en 3:18 zijn van overeenkomstige toepassing op kredietinstellingen met zetel in een staat die geen lidstaat is.

Artikel 3 24
De artikelen 3:17, tweede lid, aanhef en onderdeel c, derde lid en 3:18, eerste en derde lid, aanhef en onderdeel a, zijn van overeenkomstige toepassing op beleggingsondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is die beleggingsdiensten verlenen of beleggingsactiviteiten verrichten in Nederland.

Artikel 3 24
1
De artikelen 3:17 en 3:18 zijn van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van levensverzekeraars of schadeverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is.
2
De artikelen 3:17 en 3:18 zijn van overeenkomstige toepassing op kredietinstellingen met zetel in een staat die geen lidstaat is.

Artikel 3 24
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is die zijn bedrijf uitoefent vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of diensten verricht naar Nederland:
a
is naar het recht van de staat van zijn zetel rechtspersoon;
b
is in de staat van zijn zetel bevoegd tot de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar onderscheidenlijk het bedrijf van schadeverzekeraar; en
c
oefent dit bedrijf daadwerkelijk uit vanuit een vestiging in die staat.
3.3.3.3
. Financiële ondernemingen met zetel in een niet-aangewezen staat

Artikel 3 28
De artikelen 3:16 en 3:17 zijn van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van entiteiten voor risico-acceptatie met zetel in een niet-aangewezen staat.

Artikel 3 28
De artikelen 3:15 tot en met 3:18 zijn van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat.

Artikel 3 28
De artikelen 3:17, tweede lid, aanhef en onderdeel c, derde en vierde lid, en 3:18, eerste en derde lid, aanhef en onderdeel a, zijn van overeenkomstige toepassing op beheerders van een beleggingsinstelling met zetel in een niet-aangewezen staat die rechten van deelneming in Nederland aanbiedt, beleggingsinstellingen met zetel in een niet-aangewezen staat die rechten van deelneming in Nederland aanbieden en bewaarders die zijn verbonden aan een beleggingsinstelling met zetel in een niet-aangewezen staat die rechten van deelneming in Nederland aanbiedt.

Artikel 3 28
De artikelen 3:17 en 3:18 zijn van overeenkomstige toepassing op natura-uitvaartverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren.

Artikel 3 28
De artikelen 3:17, 3:18 en 3:21 zijn van overeenkomstige toepassing op clearinginstellingen met zetel in een niet-aangewezen staat.

Artikel 3 28

Artikel 3:24 is van overeenkomstige toepassing op entiteiten voor risico-acceptatie, herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat of natura-uitvaartverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland.

Afdeling 3.3.4. Overige bepalingen
3.3.4.1
. Financiële ondernemingen met zetel in Nederland

Artikel 3 38b
1
Een levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in Nederland die voornemens is vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor zijn bedrijf uit te oefenen of een levensverzekeraar of schadeverzekeraar die voornemens is vanuit een in een staat die geen lidstaat is gelegen bijkantoor zijn bedrijf uit te oefenen, stelt als zijn vertegenwoordiger een persoon aan.
2
De vertegenwoordiger heeft ten aanzien van de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar vanuit de bijkantoren van rechtswege alle bevoegdheden die een verzekeraar als bedoeld in het eerste lid heeft. Hij maakt daarvan in ieder geval gebruik indien de Nederlandsche Bank zulks met het oog op de naleving van het ingevolge dit deel bepaalde verlangt.
3
Indien de vertegenwoordiger rechtspersoon is, wijst hij op zijn beurt een natuurlijke persoon aan die hem bij uitsluiting van ieder ander vertegenwoordigt bij de uitoefening van zijn bevoegdheden en bij de nakoming van zijn verplichtingen.

Artikel 3 38b
1
Een levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in Nederland die voornemens is vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor zijn bedrijf uit te oefenen of een levensverzekeraar of schadeverzekeraar die voornemens is vanuit een in een staat die geen lidstaat is gelegen bijkantoor zijn bedrijf uit te oefenen, stelt als zijn vertegenwoordiger een persoon aan.
2
De vertegenwoordiger heeft ten aanzien van de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar vanuit de bijkantoren van rechtswege alle bevoegdheden die een verzekeraar als bedoeld in het eerste lid heeft. Hij maakt daarvan in ieder geval gebruik indien de Nederlandsche Bank zulks met het oog op de naleving van het ingevolge dit deel bepaalde verlangt.
3
Indien de vertegenwoordiger rechtspersoon is, wijst hij op zijn beurt een natuurlijke persoon aan die hem bij uitsluiting van ieder ander vertegenwoordigt bij de uitoefening van zijn bevoegdheden en bij de nakoming van zijn verplichtingen.
4
De artikelen 3:8 en 3:9 zijn van overeenkomstige toepassing op de persoon die als vertegenwoordiger van een verzekeraar is aangesteld en op de natuurlijke persoon, bedoeld in het derde lid.

Artikel 3 38b
Een kredietinstelling met zetel in Nederland die een dochtermaatschappij is van een kredietinstelling met zetel in een staat die geen lidstaat is, staat in de staat waar de laatstbedoelde kredietinstelling haar zetel heeft onder voldoende geconsolideerd toezicht.

Artikel 3 38b
Het is een bank met zetel in Nederland die een vergunning heeft voor de uitoefening van het bedrijf van bank toegestaan ten minste de werkzaamheden genoemd in bijlage I van de herziene richtlijn banken te verrichten, tenzij in de vergunning uitdrukkelijk anders is bepaald.

Artikel 3 38b
Indien een financiële onderneming een vergunning heeft voor het uitoefenen van het bedrijf van bank en deze vergunning omvat niet het verlenen van beleggingsdiensten of het verrichten van beleggingsactiviteiten, kan zij een uitbreiding van de vergunning met deze activiteiten aanvragen, indien zij ervoor zorgt en aantoont dat wordt voldaan aan het bepaalde ingevolge de artikelen 4:91a, met betrekking tot de eisen die gelden voor het handelsproces en de afhandeling van transacties in een multilaterale handelsfaciliteit indien de aanvrager voornemens is een multilaterale handelsfaciliteit te exploiteren, 4:14, tweede lid, onderdeel c, onder 1° tot en met 6° en 4:87 en met betrekking tot de aanvraag van de vergunning.

Artikel 3 38b
1
Een levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in Nederland die voornemens is vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor zijn bedrijf uit te oefenen of een levensverzekeraar of schadeverzekeraar die voornemens is vanuit een in een staat die geen lidstaat is gelegen bijkantoor zijn bedrijf uit te oefenen, stelt als zijn vertegenwoordiger een persoon aan.
a
het verrichten van met de uitgifte van elektronisch geld samenhangende diensten;
b
het uitgeven en beheren van andere betaalmiddelen, met uitsluiting van de werkzaamheden, bedoeld onder punt 2 van bijlage I van de herziene richtlijn banken;
c
het vastleggen van informatie op een elektronische drager ten behoeve van andere ondernemingen.
2
De vertegenwoordiger heeft ten aanzien van de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar vanuit de bijkantoren van rechtswege alle bevoegdheden die een verzekeraar als bedoeld in het eerste lid heeft. Hij maakt daarvan in ieder geval gebruik indien de Nederlandsche Bank zulks met het oog op de naleving van het ingevolge dit deel bepaalde verlangt.
3
Indien de vertegenwoordiger rechtspersoon is, wijst hij op zijn beurt een natuurlijke persoon aan die hem bij uitsluiting van ieder ander vertegenwoordigt bij de uitoefening van zijn bevoegdheden en bij de nakoming van zijn verplichtingen.

Artikel 3 38b
Een kredietinstelling geeft slechts elektronisch geld uit tegen een waarde die ten hoogste gelijk is aan de waarde van de voor de uitgifte te ontvangen gelden.

Artikel 3 38b
1
Een levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in Nederland die voornemens is vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor zijn bedrijf uit te oefenen of een levensverzekeraar of schadeverzekeraar die voornemens is vanuit een in een staat die geen lidstaat is gelegen bijkantoor zijn bedrijf uit te oefenen, stelt als zijn vertegenwoordiger een persoon aan.
2
De vertegenwoordiger heeft ten aanzien van de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar vanuit de bijkantoren van rechtswege alle bevoegdheden die een verzekeraar als bedoeld in het eerste lid heeft. Hij maakt daarvan in ieder geval gebruik indien de Nederlandsche Bank zulks met het oog op de naleving van het ingevolge dit deel bepaalde verlangt.
a
verzekeraars toegestaan handelsactiviteiten te verrichten die voortvloeien uit hun verzekeringsbedrijf en is het levensverzekeraars die een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar hebben, toegestaan het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar uit te oefenen zonder een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar;
b
levensverzekeraars, natura-uitvaartverzekeraars en schadeverzekeraars toegestaan het bedrijf van herverzekeraar uit te oefenen in de activiteit levensherverzekering, natura-uitvaartherverzekering onderscheidenlijk schadeherverzekering zonder een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van herverzekeraar in de desbetreffende activiteit, met dien verstande dat levensverzekeraars en schadeverzekeraars het bedrijf van herverzekeraar alleen mogen uitoefenen met betrekking tot de risico?s van de branches waarvoor zij een vergunning hebben.
3
Indien de vertegenwoordiger rechtspersoon is, wijst hij op zijn beurt een natuurlijke persoon aan die hem bij uitsluiting van ieder ander vertegenwoordigt bij de uitoefening van zijn bevoegdheden en bij de nakoming van zijn verplichtingen.
4
De artikelen 3:8 en 3:9 zijn van overeenkomstige toepassing op de persoon die als vertegenwoordiger van een verzekeraar is aangesteld en op de natuurlijke persoon, bedoeld in het derde lid.
5
Op levensverzekeraars, natura-uitvaartverzekeraars of schadeverzekeraars met zetel in Nederland die tevens het bedrijf van herverzekeraar uitoefenen in de activiteit levensherverzekering, natura-uitvaartherverzekering onderscheidenlijk schadeherverzekering, zijn de bepalingen inzake de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar onderscheidenlijk schadeherverzekeraar van toepassing, voor zover niet anders is bepaald.
6
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt, in afwijking van het derde lid, bepaald welke risico?s die behoren tot een andere branche dan de branche of branches waarvoor een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van schadeverzekeraar is verleend als bijkomend risico mogen worden verzekerd, alsmede welke risico?s niet als bijkomende risico?s met andere branches mogen worden gecombineerd.

Artikel 3 38b
1
Een levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in Nederland die voornemens is vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor zijn bedrijf uit te oefenen of een levensverzekeraar of schadeverzekeraar die voornemens is vanuit een in een staat die geen lidstaat is gelegen bijkantoor zijn bedrijf uit te oefenen, stelt als zijn vertegenwoordiger een persoon aan.
2
De vertegenwoordiger heeft ten aanzien van de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar vanuit de bijkantoren van rechtswege alle bevoegdheden die een verzekeraar als bedoeld in het eerste lid heeft. Hij maakt daarvan in ieder geval gebruik indien de Nederlandsche Bank zulks met het oog op de naleving van het ingevolge dit deel bepaalde verlangt.
3
Indien de vertegenwoordiger rechtspersoon is, wijst hij op zijn beurt een natuurlijke persoon aan die hem bij uitsluiting van ieder ander vertegenwoordigt bij de uitoefening van zijn bevoegdheden en bij de nakoming van zijn verplichtingen.
4
De artikelen 3:8 en 3:9 zijn van overeenkomstige toepassing op de persoon die als vertegenwoordiger van een verzekeraar is aangesteld en op de natuurlijke persoon, bedoeld in het derde lid.

Artikel 3 38b
Het is een schadeverzekeraar met zetel in Nederland verboden schaden te verzekeren veroorzaakt door of ontstaan uit gewapend conflict, burgeroorlog, opstand, binnenlandse onlusten, oproer of muiterij. In zee-, transport-, luchtvaart- en reisverzekeringen is het evenwel toegestaan risico?s van molest te verzekeren in de algemeen gebruikelijke molestclausules zolang de Nederlandsche Bank daartegen geen bedenkingen naar voren heeft gebracht.

Artikel 3 38b
Het is een entiteit voor risico-acceptatie met zetel in Nederland die een vergunning heeft voor het verrichten van haar werkzaamheden verboden andere werkzaamheden uit te oefenen dan de werkzaamheden waarvoor de vergunning is verleend. In afwijking daarvan is het entiteiten voor risico-acceptatie met zetel in Nederland toegestaan handelsactiviteiten te verrichten die voortvloeien uit hun bedrijf.

Artikel 3 38b
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot voorwaarden die in door entiteiten voor risico-acceptatie gesloten overeenkomsten worden opgenomen.
3.3.4.2
. Financiële ondernemingen met zetel in een andere lidstaat

Artikel 3 42
1
Het is een bank met zetel in een andere lidstaat die vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor haar bedrijf uitoefent toegestaan ten minste de werkzaamheden, genoemd in bijlage I van de herziene richtlijn banken, te verrichten, tenzij in de in die lidstaat verleende vergunning uitdrukkelijk anders is bepaald dan wel de mededeling, bedoeld in artikel 2:14, eerste lid, het verrichten van die werkzaamheden niet vermeldt.
2
Het is een bank met zetel in een andere lidstaat die haar bedrijf uitoefent door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, toegestaan ten minste de werkzaamheden genoemd in bijlage I van de herziene richtlijn banken te verrichten, tenzij in de in die lidstaat verleende vergunning uitdrukkelijk anders is bepaald dan wel zij van de werkzaamheden die zij voornemens is door middel van het verrichten van diensten naar Nederland uit te oefenen geen kennis heeft gegeven aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar zij haar zetel heeft.
3
Artikel 3:34 is van overeenkomstige toepassing op elektronischgeldinstellingen met zetel in een andere lidstaat die vanuit een bijkantoor dan wel door middel van het verrichten van diensten in Nederland hun bedrijf uitoefenen.

Artikel 3 42
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het adres van de door een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat aangestelde vertegenwoordiger waaraan rechtsgeldig mededelingen kunnen worden gedaan, en wordt geregeld onder welke omstandigheden de vertegenwoordiger ophoudt vertegenwoordiger te zijn.

Artikel 3 42
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de voorwaarden, waaronder wijzigingen met betrekking tot onderwerpen waarover krachtens artikel 2:17, tweede lid, de Nederlandsche Bank gegevens heeft ontvangen, ten uitvoer mogen worden gelegd.

Artikel 3 42
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat geeft kennis van wijzigingen met betrekking tot onderwerpen waarover krachtens artikel 2:39, eerste lid, verstrekking van gegevens is voorgeschreven, aan de Nederlandsche Bank. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt, onder vermelding van de te volgen procedures, bepaald welke gegevens daarbij worden verstrekt en, indien van toepassing, onder welke voorwaarden de wijzigingen ten uitvoer mogen worden gelegd.
3.3.4.3
. Financiële ondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is

Artikel 3 48
1
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is, die voornemens is vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor zijn bedrijf uit te oefenen, stelt als zijn vertegenwoordiger een persoon aan die zijn woonplaats in Nederland heeft.
2
De vertegenwoordiger van een verzekeraar heeft ten aanzien van de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar onderscheidenlijk schadeverzekeraar vanuit de in Nederland gelegen bijkantoren van rechtswege alle bevoegdheden die de levensverzekeraar onderscheidenlijk schadeverzekeraar heeft. Hij maakt daarvan gebruik voorzover de Nederlandsche Bank zulks met het oog op de naleving van het ingevolge dit deel bepaalde verlangt.

Artikel 3 48
1
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is, die voornemens is vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor zijn bedrijf uit te oefenen, stelt als zijn vertegenwoordiger een persoon aan die zijn woonplaats in Nederland heeft.
2
De vertegenwoordiger van een verzekeraar heeft ten aanzien van de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar onderscheidenlijk schadeverzekeraar vanuit de in Nederland gelegen bijkantoren van rechtswege alle bevoegdheden die de levensverzekeraar onderscheidenlijk schadeverzekeraar heeft. Hij maakt daarvan gebruik voorzover de Nederlandsche Bank zulks met het oog op de naleving van het ingevolge dit deel bepaalde verlangt.

Artikel 3 48
Indien een financiële onderneming een vergunning heeft voor het uitoefenen van het bedrijf van bank en deze vergunning omvat niet het verlenen van beleggingsdiensten of het verrichten van beleggingsactiviteiten, kan zij een uitbreiding van de vergunning met deze activiteiten aanvragen, indien zij ervoor zorgt en aantoont dat wordt voldaan aan het bepaalde ingevolge de artikelen 4:91a, met betrekking tot de eisen die gelden voor het handelsproces en de afhandeling van transacties in een multilaterale handelsfaciliteit indien de aanvrager voornemens is een multilaterale handelsfaciliteit te exploiteren, 4:14, tweede lid, onderdeel c, onder 1° tot en met 6° en 4:87 en met betrekking tot de aanvraag van de vergunning.

Artikel 3 48
Een kredietinstelling met zetel in een staat die geen lidstaat is die vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor haar bedrijf uitoefent en die een dochteronderneming is van een kredietinstelling met zetel in een staat die geen lidstaat is, staat in de staat waar de laatstbedoelde kredietinstelling haar zetel heeft onder voldoende geconsolideerd toezicht.

Artikel 3 48
1
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is, die voornemens is vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor zijn bedrijf uit te oefenen, stelt als zijn vertegenwoordiger een persoon aan die zijn woonplaats in Nederland heeft.
2
De vertegenwoordiger van een verzekeraar heeft ten aanzien van de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar onderscheidenlijk schadeverzekeraar vanuit de in Nederland gelegen bijkantoren van rechtswege alle bevoegdheden die de levensverzekeraar onderscheidenlijk schadeverzekeraar heeft. Hij maakt daarvan gebruik voorzover de Nederlandsche Bank zulks met het oog op de naleving van het ingevolge dit deel bepaalde verlangt.
3
De vertegenwoordiger van een verzekeraar voldoet namens de verzekeraar aan de ingevolge deze wet gestelde regels. Het ontbreken van de vertegenwoordiger of zijn in gebreke zijn, ontslaat de schadeverzekeraar onderscheidenlijk levensverzekeraar niet van de verplichting deze regels na te leven.
4
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het derde lid, eerste zin, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
5
Is de vertegenwoordiger van de verzekeraar rechtspersoon, dan wijst hij op zijn beurt een natuurlijke persoon aan die in Nederland zijn woonplaats heeft en die hem bij uitsluiting van ieder ander vertegenwoordigt bij de uitoefening van zijn bevoegdheden en van zijn uit deze wet voortvloeiende verplichtingen.
6
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het adres van de door een levensverzekeraar of een schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is aangestelde vertegenwoordiger waaraan rechtsgeldig mededelingen kunnen worden gedaan, en wordt geregeld onder welke omstandigheden de vertegenwoordiger ophoudt vertegenwoordiger te zijn en wordt de opvolging van de vertegenwoordiger geregeld.
7
Als woonplaats van de verzekeraar in Nederland geldt de woonplaats van zijn vertegenwoordiger, met dien verstande dat, indien de vertegenwoordiger een natuurlijke persoon is die een kantoor houdt, dit kantoor als woonplaats van de verzekeraar wordt aangemerkt.
8
De artikelen 3:8 en 3:9 zijn van overeenkomstige toepassing op de persoon die als vertegenwoordiger van een verzekeraar is aangesteld en natuurlijke persoon is en op de natuurlijke persoon, bedoeld in het vijfde lid.

Artikel 3 48
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is die door middel van het verrichten van diensten naar Nederland vanuit een vestiging in een staat die geen lidstaat is zijn bedrijf uitoefent, geeft kennis van wijzigingen met betrekking tot onderwerpen waarover ingevolge artikel 2:45 verstrekking van gegevens is voorgeschreven, aan de Nederlandsche Bank. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt, onder vermelding van de te volgen procedures, bepaald van welke wijzigingen kennis wordt gegeven, welke gegevens daarbij worden verstrekt en, indien van toepassing, onder welke voorwaarden de wijzigingen ten uitvoer mogen worden gelegd.
3.3.4.4
. Financiële ondernemingen met zetel buiten Nederland

Artikel 3 52

Artikel 3:29 is van overeenkomstige toepassing op clearinginstellingen, entiteiten voor risico-acceptatie, herverzekeraars en natura-uitvaartverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat die hun bedrijf vanuit in Nederland gelegen bijkantoren uitoefenen.


Artikel 3 52
1
Artikel 3:44 is van overeenkomstige toepassing op natura-uitvaartverzekeraars, entiteiten voor risico-acceptatie en herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat.
2
Artikel 3:47 is van overeenkomstige toepassing op natura-uitvaartverzekeraars met zetel buiten Nederland.

Artikel 3 52
Het is een natura-uitvaartverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat verboden vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor een ander bedrijf dan het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar uit te oefenen.

Artikel 3 52
Een natura-uitvaartverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat die door middel van het verrichten van diensten naar Nederland zijn bedrijf uitoefent, geeft kennis van wijzigingen met betrekking tot onderwerpen waarover ingevolge artikel 2:52 verstrekking van gegevens is voorgeschreven, aan de Nederlandsche Bank. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt, onder vermelding van de te volgen procedures, bepaald van welke wijzigingen kennis wordt gegeven, welke gegevens daarbij worden verstrekt en, indien van toepassing, onder welke voorwaarden de wijzigingen ten uitvoer mogen worden gelegd.
Afdeling 3.3.5. Minimum vermogen
3.3.5.1
. Financiële ondernemingen met zetel in Nederland

Artikel 3 53
1
Een beheerder van een beleggingsinstelling met zetel in Nederland die rechten van deelneming in Nederland aanbiedt, een beleggingsonderneming met zetel in Nederland die beleggingsdiensten verleent of een beleggingsactiviteiten verricht in Nederland, een bewaarder die is verbonden aan een beleggingsinstelling met zetel in Nederland waarvan rechten van deelneming in Nederland worden aangeboden, een clearinginstelling, entiteit voor risico-acceptatie, kredietinstelling of verzekeraar met zetel in Nederland beschikt over een minimumbedrag aan eigen vermogen.
2
Onverminderd het eerste lid beschikt een verzekeraar als bedoeld in het eerste lid over financiële middelen tot dekking van de kosten voor de inrichting van de administratie en van het productienet.
3
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de omvang en de samenstelling van het minimumbedrag aan eigen vermogen. Bij de vaststelling van het minimumbedrag aan eigen vermogen wordt bepaald wat daarbij voor de onderscheiden rechtsvormen onder eigen vermogen wordt verstaan.
4
Het minimumbedrag aan eigen vermogen van een verzekeraar als bedoeld in het eerste lid wordt uitgedrukt in het minimumbedrag van het garantiefonds.
5
Indien een beheerder, niet zijnde een beheerder van een instelling voor collectieve belegging in effecten of een bewaarder als bedoeld in het eerste lid voorziet of redelijkerwijze kan voorzien dat zijn minimumbedrag aan eigen vermogen niet voldoet of niet zal voldoen aan de regels, bedoeld in het derde lid, geeft hij hiervan onverwijld kennis aan de Nederlandsche Bank.
6
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, aan een beheerder, beleggingsonderneming, bewaarder, clearinginstelling of kredietinstelling als bedoeld in het eerste lid ontheffing verlenen van het eerste of derde lid, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
3.3.5.2
. Financiële ondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is

Artikel 3 54
1
Artikel 3:53, eerste, derde, vierde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing op beleggingsondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is die beleggingsdiensten verlenen of beleggingsactiviteiten verrichten in Nederland, en kredietinstellingen, levensverzekeraars en schadeverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren.
2
Artikel 3:53, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op levensverzekeraars en schadeverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren.
3
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het minimumbedrag van het garantiefonds en de lokalisatie van de waarden die de solvabiliteitsmarge van het bijkantoor van de levensverzekeraar of schadeverzekeraar vertegenwoordigen. Hierbij kan worden bepaald dat de levensverzekeraar of schadeverzekeraar voor bepaalde handelingen toestemming van de Nederlandsche Bank behoeft.
3.3.5.3
. Financiële ondernemingen met zetel in een niet-aangewezen staat

Artikel 3 56
1
Artikel 3:53, eerste tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op entiteiten voor risico-acceptatie en herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren.
2
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het minimumbedrag van het garantiefonds.

Artikel 3 56
1
Artikel 3:53, eerste tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op entiteiten voor risico-acceptatie en herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren.
2
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het minimumbedrag van het garantiefonds.

Artikel 3 56

Artikel 3:53, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op natura-uitvaartverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren.

Afdeling 3.3.6. Solvabiliteit
3.3.6.1
. Financiële ondernemingen met zetel in Nederland

Artikel 3 57
1
Een beheerder van een instelling voor collectieve belegging in effecten met zetel in Nederland die rechten van deelneming in Nederland aanbiedt, een beleggingsonderneming met zetel in Nederland die beleggingsdiensten verleent of een beleggingsactiviteiten verricht in Nederland, een clearinginstelling, entiteit voor risico-acceptatie kredietinstelling of verzekeraar met zetel in Nederland beschikt over voldoende solvabiliteit.
2
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voor een beheerder van een instelling voor collectieve belegging in effecten met zetel in Nederland die rechten van deelneming in Nederland aanbiedt, een beleggingsonderneming met zetel in Nederland die beleggingsdiensten verleent of beleggingsactiviteiten verricht in Nederland, een clearinginstelling, kredietinstelling of verzekeraar regels gesteld met betrekking tot de berekening van de minimumomvang van de solvabiliteit, de samenstelling van de solvabiliteit en de waardering van de vermogensbestanddelen die tot de solvabiliteit kunnen worden gerekend. Tevens worden regels gesteld met betrekking tot het in het vierde lid bedoelde garantiefonds. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor een entiteit voor risico-acceptatie regels worden gesteld met betrekking tot de in de eerste volzin genoemde onderwerpen.
3
De aan te houden solvabiliteit van een beheerder, beleggingsonderneming, clearinginstelling of kredietinstelling als bedoeld in het eerste lid, wordt uitgedrukt in een toetsingsvermogen. De aan te houden solvabiliteit van een entiteit voor risico-acceptatie of verzekeraar als bedoeld in het eerste lid, wordt uitgedrukt in een solvabiliteitsmarge.
4
Een derde gedeelte van het overeenkomstig het tweede lid berekende minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge van een entiteit voor risico-acceptatie of verzekeraar als bedoeld in het eerste lid, is het garantiefonds.
5
Indien een financiële onderneming als bedoeld in het eerste lid voorziet of redelijkerwijze kan voorzien dat haar solvabiliteit niet voldoet of niet zal voldoen aan de regels, bedoeld in het tweede lid, geeft zij hiervan onverwijld kennis aan de Nederlandsche Bank.
6
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, aan een beheerder van een instelling voor collectieve belegging in effecten, beleggingsonderneming, clearinginstelling, entiteit voor risico-acceptatie of kredietinstelling als bedoeld in het eerste lid ontheffing verlenen van het eerste of tweede lid, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
7
Onverminderd het eerste lid voldoet de beheerder, beleggingsonderneming, clearinginstelling of kredietinstelling, de instelling voor collectieve belegging in effecten die een beleggingsmaatschappij is met zetel in Nederland of de bewaarder die is verbonden aan een instelling voor collectieve belegging in effecten met zetel in Nederland aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels met betrekking tot het aanhouden van balansposten of posten buiten de balanstelling.
3.3.6.2
. Financiële ondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is

Artikel 3 60
1
Aan een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is die zijn bedrijf uitoefent of wil uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor en vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor kan op aanvraag ontheffing worden verleend van het bij of krachtens de artikelen 3:54, eerste en derde lid, en 3:59 bepaalde, ertoe leidend dat:
2
De aanvraag voor de ontheffing bevat een gemotiveerde keuze van de toezichthoudende instantie die zich zal belasten met het toezicht op de solvabiliteitsmarge, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.

Artikel 3 60
1
Aan een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is die zijn bedrijf uitoefent of wil uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor en vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor kan op aanvraag ontheffing worden verleend van het bij of krachtens de artikelen 3:54, eerste en derde lid, en 3:59 bepaalde, ertoe leidend dat:
2
De aanvraag voor de ontheffing bevat een gemotiveerde keuze van de toezichthoudende instantie die zich zal belasten met het toezicht op de solvabiliteitsmarge, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.

Artikel 3 60
1
Aan een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is die zijn bedrijf uitoefent of wil uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor en vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor kan op aanvraag ontheffing worden verleend van het bij of krachtens de artikelen 3:54, eerste en derde lid, en 3:59 bepaalde, ertoe leidend dat:
a
de solvabiliteitsmarge wordt berekend op basis van het gehele bedrijf van de levensverzekeraar of schadeverzekeraar dat de levensverzekeraar onderscheidenlijk de schadeverzekeraar vanuit de in de lidstaten gelegen bijkantoren uitoefent;
b
de waarden die het garantiefonds vertegenwoordigen in de lidstaat aanwezig zijn van waaruit het toezicht op de solvabiliteitsmarge van het bijkantoor wordt uitgeoefend; en
c
ten minste de helft van het minimumbedrag van het garantiefonds wordt aangehouden in waarden volgens de terzake geldende voorschriften in de lidstaat van waaruit het toezicht op de solvabiliteitsmarge van het bijkantoor wordt uitgeoefend.
2
De aanvraag voor de ontheffing bevat een gemotiveerde keuze van de toezichthoudende instantie die zich zal belasten met het toezicht op de solvabiliteitsmarge, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.
3.3.6.3
. Financiële ondernemingen met zetel in een niet-aangewezen staat

Artikel 3 62
1
Artikel 3:57 is van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van entiteiten voor risico-acceptatie, herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat en op bijkantoren van natura-uitvaartverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat.
2
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de lokalisatie van de waarden die de solvabiliteitsmarge van het bijkantoor van een natura-uitvaartverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat vertegenwoordigen.

Artikel 3 62
1
Artikel 3:57 is van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van entiteiten voor risico-acceptatie, herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat en op bijkantoren van natura-uitvaartverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat.
2
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de lokalisatie van de waarden die de solvabiliteitsmarge van het bijkantoor van een natura-uitvaartverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat vertegenwoordigen.
Afdeling 3.3.7. Liquiditeit
3.3.7.1
. Financiële ondernemingen met zetel in Nederland

Artikel 3 63
1
Een beleggingsinstelling met zetel in Nederland waarvan in Nederland de rechten van deelneming op verzoek van de deelnemers ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald, een clearinginstelling of kredietinstelling met zetel in Nederland beschikt over voldoende liquiditeit.
2
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de minimumomvang, de samenstelling en de berekening van de liquiditeit van een financiële onderneming als bedoeld in het eerste lid.
3
Indien een financiële onderneming als bedoeld in het eerste lid voorziet of redelijkerwijze kan voorzien dat haar liquiditeit niet voldoet of niet zal voldoen aan de regels, bedoeld in het tweede lid, doet zij hiervan onverwijld mededeling aan de Nederlandsche Bank.
4
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste of tweede lid, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
3.3.7.2
. Financiële ondernemingen met zetel in een andere lidstaat

Artikel 3 64

Artikel 3:63 is van overeenkomstige toepassing op banken met zetel in een andere lidstaat die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren.

3.3.7.3
. Financiële ondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is

Artikel 3 65

Artikel 3:63 is van overeenkomstige toepassing op kredietinstellingen met zetel in een staat die geen lidstaat is die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren.

3.3.7.4
. Financiële ondernemingen met zetel in een niet-aangewezen staat

Artikel 3 66

Artikel 3:63 is van overeenkomstige toepassing op beleggingsinstellingen met zetel in een niet-aangewezen staat waarvan in Nederland de rechten van deelneming op verzoek van de deelnemers ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald en clearinginstellingen met zetel in een niet-aangewezen staat die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren.

Afdeling 3.3.8. Technische voorzieningen
3.3.8.1
. Verzekeraars met zetel in Nederland

Artikel 3 67
1
Een entiteit voor risico-acceptatie of verzekeraar met zetel in Nederland houdt toereikende technische voorzieningen aan. De technische voorzieningen worden volledig door waarden gedekt.
2
Een levensverzekeraar met zetel in Nederland stelt, rekening houdend met alle financiële aspecten van zijn onderneming, de premies voor te sluiten levensverzekeringen op adequate wijze vast.
3
Een levensverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar dekt de verplichtingen die voortvloeien uit vorderingen als bedoeld in artikel 3:198, tweede lid, onderdelen b, c en d, derde lid, onderdelen a, b en c, dan wel vierde lid, onderdelen a, b en c, volledig door waarden.
4
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot:
a
het bepaalde in het eerste en derde lid; en
b
de lokalisatie van de waarden, bedoeld in het eerste en derde lid, en de muntsoort waarin die waarden luiden.
5
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het op grond van het vierde lid, onderdeel a, voor zover het regels betreft met betrekking tot de dekking door waarden van de technische voorzieningen en de verplichtingen, bedoeld in het derde lid, of onderdeel b, bepaalde, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
3.3.8.2
. Levensverzekeraars en schadeverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is

Artikel 3 68
1
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is, houdt voor zijn vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor aangegane verplichtingen uit levensverzekeringen onderscheidenlijk schadeverzekeringen toereikende technische voorzieningen aan. De technische voorzieningen worden volledig door waarden gedekt.
2
Artikel 3:67, tweede lid, eerste volzin, is van overeenkomstige toepassing op levensverzekeraars als bedoeld in het eerste lid.
3
De levensverzekeraar of schadeverzekeraar dekt de verplichtingen die voortvloeien uit vorderingen als bedoeld in artikel 3:198, tweede lid, onderdelen b, c en d, dan wel derde lid, onderdelen a, b en c, volledig door waarden.
4
Artikel 3:67, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing op levensverzekeraars en schadeverzekeraars.
3.3.8.3
. Herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat en natura-uitvaartverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat

Artikel 3 69
1
Een natura-uitvaartverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat houdt voor zijn vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor aangegane verplichtingen uit natura-uitvaartverzekeringen toereikende technische voorzieningen aan. De technische voorzieningen worden volledig door waarden gedekt.
2
De natura-uitvaartverzekeraar dekt de verplichtingen die voortvloeien uit vorderingen als bedoeld in artikel 3:198, vierde lid, onderdelen a, b en c, volledig door waarden.
3
Artikel 3:67, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing op natura-uitvaartverzekeraars.

Artikel 3 69
1
Een natura-uitvaartverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat houdt voor zijn vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor aangegane verplichtingen uit natura-uitvaartverzekeringen toereikende technische voorzieningen aan. De technische voorzieningen worden volledig door waarden gedekt.
2
De natura-uitvaartverzekeraar dekt de verplichtingen die voortvloeien uit vorderingen als bedoeld in artikel 3:198, vierde lid, onderdelen a, b en c, volledig door waarden.
3
Artikel 3:67, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing op natura-uitvaartverzekeraars.
Afdeling 3.3.9. Boekhouding en rapportage
3.3.9.1
. Financiële ondernemingen met zetel in Nederland

Artikel 3 74a
1
Een bank of beleggingsonderneming met zetel in Nederland maakt ten minste een keer per jaar de gegevens, bedoeld in bijlage XII, delen 2 en 3, van de herziene richtlijn banken, die het oordeel of de beslissing van een ieder die zich op die gegevens baseert voor het nemen van beslissingen van financiële aard beïnvloeden of kunnen beïnvloeden, openbaar. De financiële onderneming maakt die gegevens of een deel van die gegevens met een hogere frequentie openbaar indien dat met het oog op de aard van haar werkzaamheden noodzakelijk is.
2
De financiële onderneming kan de openbaarmaking van gegevens achterwege laten indien de openbaarmaking haar concurrentiepositie zou aantasten of de waarde van haar investeringen zou verminderen dan wel indien de gegevens betrekking hebben op verplichtingen jegens afnemers of relaties met andere wederpartijen op grond waarvan zij aan geheimhouding is gebonden. In dat geval verklaart de financiële onderneming in de ingevolge het eerste lid openbaar gemaakte gegevens dat bepaalde gegevens ontbreken en waarom zij ontbreken. In plaats van de ontbrekende gegevens maakt zij geaggregeerde informatie over de inhoud van de ontbrekende gegevens openbaar.

Artikel 3 74a
1
Een bank of beleggingsonderneming met zetel in Nederland maakt ten minste een keer per jaar de gegevens, bedoeld in bijlage XII, delen 2 en 3, van de herziene richtlijn banken, die het oordeel of de beslissing van een ieder die zich op die gegevens baseert voor het nemen van beslissingen van financiële aard beïnvloeden of kunnen beïnvloeden, openbaar. De financiële onderneming maakt die gegevens of een deel van die gegevens met een hogere frequentie openbaar indien dat met het oog op de aard van haar werkzaamheden noodzakelijk is.
2
De financiële onderneming kan de openbaarmaking van gegevens achterwege laten indien de openbaarmaking haar concurrentiepositie zou aantasten of de waarde van haar investeringen zou verminderen dan wel indien de gegevens betrekking hebben op verplichtingen jegens afnemers of relaties met andere wederpartijen op grond waarvan zij aan geheimhouding is gebonden. In dat geval verklaart de financiële onderneming in de ingevolge het eerste lid openbaar gemaakte gegevens dat bepaalde gegevens ontbreken en waarom zij ontbreken. In plaats van de ontbrekende gegevens maakt zij geaggregeerde informatie over de inhoud van de ontbrekende gegevens openbaar.
3
De financiële onderneming beschrijft hoe zij de gegevens, bedoeld in het eerste lid, openbaar zal maken en hoe en met welke frequentie zij de juistheid van deze gegevens zal controleren. Deze beschrijving verstrekt zij aan de Nederlandsche Bank voor het einde van het boekjaar waarop de gegevens betrekking hebben. Indien de gegevens niet in de stukken, bedoeld in artikel 3:71, eerste lid, of 4:85, eerste lid, openbaar worden gemaakt, geeft de financiële onderneming in die stukken aan op welke wijze de gegevens openbaar gemaakt worden.

Artikel 3 74a
1
Een bank of beleggingsonderneming met zetel in Nederland maakt ten minste een keer per jaar de gegevens, bedoeld in bijlage XII, delen 2 en 3, van de herziene richtlijn banken, die het oordeel of de beslissing van een ieder die zich op die gegevens baseert voor het nemen van beslissingen van financiële aard beïnvloeden of kunnen beïnvloeden, openbaar. De financiële onderneming maakt die gegevens of een deel van die gegevens met een hogere frequentie openbaar indien dat met het oog op de aard van haar werkzaamheden noodzakelijk is.
2
De financiële onderneming kan de openbaarmaking van gegevens achterwege laten indien de openbaarmaking haar concurrentiepositie zou aantasten of de waarde van haar investeringen zou verminderen dan wel indien de gegevens betrekking hebben op verplichtingen jegens afnemers of relaties met andere wederpartijen op grond waarvan zij aan geheimhouding is gebonden. In dat geval verklaart de financiële onderneming in de ingevolge het eerste lid openbaar gemaakte gegevens dat bepaalde gegevens ontbreken en waarom zij ontbreken. In plaats van de ontbrekende gegevens maakt zij geaggregeerde informatie over de inhoud van de ontbrekende gegevens openbaar.
3
De financiële onderneming beschrijft hoe zij de gegevens, bedoeld in het eerste lid, openbaar zal maken en hoe en met welke frequentie zij de juistheid van deze gegevens zal controleren. Deze beschrijving verstrekt zij aan de Nederlandsche Bank voor het einde van het boekjaar waarop de gegevens betrekking hebben. Indien de gegevens niet in de stukken, bedoeld in artikel 3:71, eerste lid, of 4:85, eerste lid, openbaar worden gemaakt, geeft de financiële onderneming in die stukken aan op welke wijze de gegevens openbaar gemaakt worden.
4
Indien dat noodzakelijk is voor de uitoefening van het prudentieel toezicht kan de Nederlandsche Bank besluiten dat een financiële onderneming:
5
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de inhoud en de modellen van de staten en de wijze, de periodiciteit en de termijnen van de verstrekking, en wordt bepaald welke staten worden verstrekt en welke staten openbaar worden gemaakt.
6
De Nederlandsche Bank kan, indien zich een gebeurtenis voordoet of heeft voorgedaan die ernstige gevolgen heeft of kan hebben voor de financiële positie van een financiële onderneming als bedoeld in het eerste of derde lid, voorschrijven dat een of meer staten tijdelijk worden verstrekt met een hogere frequentie of op een kortere termijn dan ingevolge het vijfde lid is bepaald. Deze staten worden niet openbaar gemaakt.
7
Staten, verstrekt door een clearinginstelling, entiteit voor risico-acceptatie, kredietinstelling of verzekeraar, zijn periodiek voorzien van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een accountant. De Nederlandsche Bank kan bepalen dat staten, verstrekt door een beleggingsonderneming, voorzien zijn van een verklaring als bedoeld in de eerste volzin. De accountant waarmerkt de betrokken staten. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het onderzoek en de waarmerking van de staten.
8
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste of derde lid indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
9
Een entiteit voor risico-acceptatie of verzekeraar legt de ingevolge het vijfde lid openbaar te maken staten op al zijn kantoren in Nederland ter inzage van een ieder tot achttien maanden na afloop van het boekjaar. Tot zolang verstrekt hij een ieder op verzoek een afschrift tegen ten hoogste de kostprijs.
10
De Nederlandsche Bank publiceert periodiek de voornaamste geaggregeerde gegevens op basis van de staten die ingevolge het eerste lid door kredietinstellingen met zetel in Nederland aan haar zijn verstrekt.

Artikel 3 74a
Een van de staten, bedoeld in artikel 3:72, derde lid, omvat het actuarieel verslag. Het actuarieel verslag is voorzien van een verklaring van de actuaris dat hij zich ervan heeft overtuigd dat de in het actuarieel verslag genoemde voorzieningen adequaat zijn vastgesteld. De actuaris waarmerkt de betrokken staten. Hij is bevoegd zijn verklaring nader toe te lichten of op enig punt een voorbehoud te maken. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het onderzoek van het actuarieel verslag.

Artikel 3 74a
1
Een bank of beleggingsonderneming met zetel in Nederland maakt ten minste een keer per jaar de gegevens, bedoeld in bijlage XII, delen 2 en 3, van de herziene richtlijn banken, die het oordeel of de beslissing van een ieder die zich op die gegevens baseert voor het nemen van beslissingen van financiële aard beïnvloeden of kunnen beïnvloeden, openbaar. De financiële onderneming maakt die gegevens of een deel van die gegevens met een hogere frequentie openbaar indien dat met het oog op de aard van haar werkzaamheden noodzakelijk is.
2
De financiële onderneming kan de openbaarmaking van gegevens achterwege laten indien de openbaarmaking haar concurrentiepositie zou aantasten of de waarde van haar investeringen zou verminderen dan wel indien de gegevens betrekking hebben op verplichtingen jegens afnemers of relaties met andere wederpartijen op grond waarvan zij aan geheimhouding is gebonden. In dat geval verklaart de financiële onderneming in de ingevolge het eerste lid openbaar gemaakte gegevens dat bepaalde gegevens ontbreken en waarom zij ontbreken. In plaats van de ontbrekende gegevens maakt zij geaggregeerde informatie over de inhoud van de ontbrekende gegevens openbaar.
3
De financiële onderneming beschrijft hoe zij de gegevens, bedoeld in het eerste lid, openbaar zal maken en hoe en met welke frequentie zij de juistheid van deze gegevens zal controleren. Deze beschrijving verstrekt zij aan de Nederlandsche Bank voor het einde van het boekjaar waarop de gegevens betrekking hebben. Indien de gegevens niet in de stukken, bedoeld in artikel 3:71, eerste lid, of 4:85, eerste lid, openbaar worden gemaakt, geeft de financiële onderneming in die stukken aan op welke wijze de gegevens openbaar gemaakt worden.
4
Indien dat noodzakelijk is voor de uitoefening van het prudentieel toezicht kan de Nederlandsche Bank besluiten dat een financiële onderneming:

Artikel 3 74a
1
Een bank of beleggingsonderneming met zetel in Nederland maakt ten minste een keer per jaar de gegevens, bedoeld in bijlage XII, delen 2 en 3, van de herziene richtlijn banken, die het oordeel of de beslissing van een ieder die zich op die gegevens baseert voor het nemen van beslissingen van financiële aard beïnvloeden of kunnen beïnvloeden, openbaar. De financiële onderneming maakt die gegevens of een deel van die gegevens met een hogere frequentie openbaar indien dat met het oog op de aard van haar werkzaamheden noodzakelijk is.
2
De financiële onderneming kan de openbaarmaking van gegevens achterwege laten indien de openbaarmaking haar concurrentiepositie zou aantasten of de waarde van haar investeringen zou verminderen dan wel indien de gegevens betrekking hebben op verplichtingen jegens afnemers of relaties met andere wederpartijen op grond waarvan zij aan geheimhouding is gebonden. In dat geval verklaart de financiële onderneming in de ingevolge het eerste lid openbaar gemaakte gegevens dat bepaalde gegevens ontbreken en waarom zij ontbreken. In plaats van de ontbrekende gegevens maakt zij geaggregeerde informatie over de inhoud van de ontbrekende gegevens openbaar.
3
De financiële onderneming beschrijft hoe zij de gegevens, bedoeld in het eerste lid, openbaar zal maken en hoe en met welke frequentie zij de juistheid van deze gegevens zal controleren. Deze beschrijving verstrekt zij aan de Nederlandsche Bank voor het einde van het boekjaar waarop de gegevens betrekking hebben. Indien de gegevens niet in de stukken, bedoeld in artikel 3:71, eerste lid, of 4:85, eerste lid, openbaar worden gemaakt, geeft de financiële onderneming in die stukken aan op welke wijze de gegevens openbaar gemaakt worden.
4
Indien dat noodzakelijk is voor de uitoefening van het prudentieel toezicht kan de Nederlandsche Bank besluiten dat een financiële onderneming:
a
bepaalde gegevens als bedoeld in het eerste lid openbaar maakt;
b
gegevens als bedoeld in het eerste lid met een bepaalde frequentie of binnen een bepaalde termijn openbaar maakt;
c
gegevens als bedoeld in het eerste lid op een bepaalde wijze openbaar maakt; of
d
de juistheid van gegevens als bedoeld in het eerste lid waarvoor geen wettelijke controle is vereist op een bepaalde wijze controleert.
3.3.9.2
. Financiële ondernemingen met zetel in een andere lidstaat

Artikel 3 78
Een bank met zetel in een andere lidstaat die haar bedrijf uitoefent vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor voert in Nederland ten minste een afzonderlijke boekhouding met betrekking tot het in Nederland gelegen bijkantoor, die zodanig is dat de Nederlandsche Bank het toezicht op de naleving van het ingevolge artikel 3:63 in samenhang met artikel 3:64 bepaalde kan uitoefenen.

Artikel 3 78
1
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat die vanuit een in een staat die geen lidstaat is gelegen bijkantoor zijn bedrijf uitoefent door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, verstrekt binnen zes maanden na afloop van het boekjaar aan de Nederlandsche Bank een opgave met betrekking tot de vanuit de bijkantoren gesloten levensverzekeringen of schadeverzekeringen uit hoofde van het verrichten van diensten naar Nederland.
2
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de inhoud en de modellen van de opgaven en de wijze van de verstrekking.

Artikel 3 78
Indien de Nederlandsche Bank daarom verzoekt, verstrekt een in Nederland gelegen bijkantoor van een bank met zetel in een andere lidstaat al dan niet periodiek staten als bedoeld in artikel 3:72, eerste lid, aan de Nederlandsche Bank, die deze nodig heeft voor het toezicht op de naleving van het ingevolge artikel 3:63 in samenhang met artikel 3:64 bepaalde. Artikel 3:72, vijfde tot en met achtste lid en tiende lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3 78
1
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat die vanuit een in een staat die geen lidstaat is gelegen bijkantoor zijn bedrijf uitoefent door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, verstrekt binnen zes maanden na afloop van het boekjaar aan de Nederlandsche Bank een opgave met betrekking tot de vanuit de bijkantoren gesloten levensverzekeringen of schadeverzekeringen uit hoofde van het verrichten van diensten naar Nederland.
2
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de inhoud en de modellen van de opgaven en de wijze van de verstrekking.
3.3.9.3
. Financiële ondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is

Artikel 3 83

Artikel 3:70 is van overeenkomstige toepassing op levensverzekeraars en schadeverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is, die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren.


Artikel 3 83

Artikel 3:75 is van overeenkomstige toepassing op kredietinstellingen, levensverzekeraars en schadeverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is, die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren.


Artikel 3 83
1
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is, verstrekt binnen zes maanden na afloop van het boekjaar aan de Nederlandsche Bank een opgave met betrekking tot de vanuit de in Nederland gelegen bijkantoren gesloten levensverzekeringen onderscheidenlijk schadeverzekeringen uit hoofde van het verrichten van diensten naar andere lidstaten.
2
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de inhoud en de modellen van de opgaven en de wijze van de verstrekking.
3
Artikel 3:74, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3 83
1
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is, verstrekt binnen zes maanden na afloop van het boekjaar aan de Nederlandsche Bank een opgave met betrekking tot de vanuit de in Nederland gelegen bijkantoren gesloten levensverzekeringen onderscheidenlijk schadeverzekeringen uit hoofde van het verrichten van diensten naar andere lidstaten.
2
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de inhoud en de modellen van de opgaven en de wijze van de verstrekking.

Artikel 3 83
1
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is, verstrekt binnen zes maanden na afloop van het boekjaar aan de Nederlandsche Bank een opgave met betrekking tot de vanuit de in Nederland gelegen bijkantoren gesloten levensverzekeringen onderscheidenlijk schadeverzekeringen uit hoofde van het verrichten van diensten naar andere lidstaten.
2
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de inhoud en de modellen van de opgaven en de wijze van de verstrekking.
3
Artikel 3:74, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
4
Artikel 3:78 is van overeenkomstige toepassing op levensverzekeraars en schadeverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is, die diensten verrichten naar Nederland.
3.3.9.4
. Financiële ondernemingen met zetel in een niet-aangewezen staat

Artikel 3 87

Artikel 3:70 is van overeenkomstige toepassing op herverzekeraars en natura-uitvaartverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat, die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren.


Artikel 3 87
De artikelen 3:75 en 3:81 zijn van overeenkomstige toepassing op clearinginstellingen, herverzekeraars en natura-uitvaartverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat, die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren.

Artikel 3 87
1
Een natura-uitvaartverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat, die zijn bedrijf uitoefent door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, verstrekt binnen zes maanden na afloop van het boekjaar aan de Nederlandsche Bank een opgave met betrekking tot de gesloten natura-uitvaartverzekeringen uit hoofde van het verrichten van diensten naar Nederland.
2
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de inhoud en de modellen van de opgaven, bedoeld in het eerste lid, en de wijze van de verstrekking.

Artikel 3 87
1
Een natura-uitvaartverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat, die zijn bedrijf uitoefent door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, verstrekt binnen zes maanden na afloop van het boekjaar aan de Nederlandsche Bank een opgave met betrekking tot de gesloten natura-uitvaartverzekeringen uit hoofde van het verrichten van diensten naar Nederland.
2
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de inhoud en de modellen van de opgaven, bedoeld in het eerste lid, en de wijze van de verstrekking.
Afdeling 3.3.10. Meldingsplichten van de accountant en de actuaris
3.3.10.1
. Financiële ondernemingen met zetel in Nederland

Artikel 3 89
1
De actuaris die het onderzoek uitvoert van het actuarieel verslag van een verzekeraar als bedoeld in artikel 3:73 verstrekt zo spoedig mogelijk bij algemene maatregel van bestuur te bepalen inlichtingen aan de Nederlandsche Bank ten behoeve van het toezicht op de verzekeraar. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de in acht te nemen procedures.
a
in strijd is met de ingevolge dit deel opgelegde verplichtingen; of
b
het voortbestaan van de financiële onderneming bedreigt.
2
De Nederlandsche Bank stelt de verzekeraar in de gelegenheid aanwezig te zijn bij het verstrekken van inlichtingen door de actuaris.
3
Artikel 3:88, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing op actuarissen die ingevolge het eerste lid zijn overgegaan tot het verstrekken van inlichtingen aan de Nederlandsche Bank.
4
De accountant, bedoeld in het tweede lid, verstrekt zo spoedig mogelijk bij algemene maatregel van bestuur te bepalen inlichtingen aan de Nederlandsche Bank ten behoeve van het toezicht op de financiële onderneming. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de in acht te nemen procedures.
5
De Nederlandsche Bank stelt de financiële onderneming in de gelegenheid aanwezig te zijn bij de kennisgeving, bedoeld in het eerste of tweede lid, en bij het verstrekken van inlichtingen, bedoeld in het vierde lid, door de accountant.
6
De accountant die op grond van het eerste, tweede of derde lid tot een melding of op grond van het vierde lid tot het verstrekken van inlichtingen aan de Nederlandsche Bank is overgegaan, is niet aansprakelijk voor schade die een derde dientengevolge lijdt, tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat, gelet op alle feiten en omstandigheden, in redelijkheid niet tot kennisgeving of tot het verstrekken van inlichtingen had mogen worden overgegaan.

Artikel 3 89
1
De actuaris die het onderzoek uitvoert van het actuarieel verslag van een verzekeraar als bedoeld in artikel 3:73 verstrekt zo spoedig mogelijk bij algemene maatregel van bestuur te bepalen inlichtingen aan de Nederlandsche Bank ten behoeve van het toezicht op de verzekeraar. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de in acht te nemen procedures.
2
De Nederlandsche Bank stelt de verzekeraar in de gelegenheid aanwezig te zijn bij het verstrekken van inlichtingen door de actuaris.
3
Artikel 3:88, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing op actuarissen die ingevolge het eerste lid zijn overgegaan tot het verstrekken van inlichtingen aan de Nederlandsche Bank.
3.3.10.2
. Financiële ondernemingen met zetel in een andere lidstaat

Artikel 3 90

Artikel 3:88 is van overeenkomstige toepassing op accountants die het onderzoek, bedoeld in artikel 3:77 uitvoeren van de staten van een in Nederland gelegen bijkantoor van een bank met zetel in een andere lidstaat.

3.3.10.3
. Financiële ondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is

Artikel 3 92

Artikel 3:88 is van overeenkomstige toepassing op accountants of andere deskundigen die het onderzoek, bedoeld in artikel 3:82, eerste of tweede lid, uitvoeren van de staten van een in Nederland gelegen bijkantoor van een beleggingsonderneming, kredietinstelling, levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is, of van een beleggingsonderneming met zetel in een staat die geen lidstaat is die diensten verricht naar Nederland.


Artikel 3 92

Artikel 3:89 is van overeenkomstige toepassing op actuarissen die het onderzoek, bedoeld in artikel 3:82, tweede lid, uitvoeren van het actuarieel verslag van een in Nederland gelegen bijkantoor van een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is.

3.3.10.4
. Financiële ondernemingen met zetel buiten Nederland

Artikel 3 94

Artikel 3:88 is van overeenkomstige toepassing op accountants of andere deskundigen die het onderzoek, bedoeld in artikel 3:86, eerste of tweede lid, uitvoeren van de staten van een in Nederland gelegen bijkantoor van een clearinginstelling met zetel in een niet-aangewezen staat, herverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat of natura-uitvaartverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat.


Artikel 3 94

Artikel 3:89 is van overeenkomstige toepassing op actuarissen die het onderzoek, bedoeld in artikel 3:86, tweede lid, uitvoeren van het actuarieel verslag van een in Nederland gelegen bijkantoor van een herverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat.

Afdeling 3.3.11. Gekwalificeerde deelnemingen in en door financiële ondernemingen
3.3.11.1
. Financiële ondernemingen met zetel in Nederland

Artikel 3 108
1
Een ieder die voornemens is een gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling met zetel in Nederland te houden, te verwerven of zodanig te vergroten dat daardoor de omvang van deze deelneming de 20, 33, of 50 procent overschrijdt dan wel die elektronischgeldinstelling een dochtermaatschappij wordt, dan wel enige zeggenschap verbonden aan een gekwalificeerde deelneming in die elektronischgeldinstelling uit te oefenen, geeft, alvorens daartoe over te gaan, de Nederlandsche Bank van zijn voornemen schriftelijk kennis. Het is een ieder verboden om aan dit voornemen gevolg te geven zolang de mededeling, bedoeld in het vierde lid, niet is gedaan.
a
waardoor de omvang van deze deelneming boven de 20, 33, 50 of 95 procent stijgt, 100 procent wordt dan wel waardoor de betrokken financiële onderneming een dochtermaatschappij wordt; of
b
waardoor de omvang van deze deelneming onder de 10, 20, 33, 50, 95 of 100 procent daalt dan wel waardoor de betrokken financiële onderneming ophoudt een dochtermaatschappij te zijn.
c
het verwerven dan wel het vergroten van een gekwalificeerde deelneming als bedoeld in artikel 3:96, eerste lid, aanhef en onderdeel b, door een bank met zetel in Nederland die gerekend naar balanstotaal per ultimo van het jaar voorafgaand aan de aanvraag behoorde tot de vijf grootste banken met zetel in Nederland in:
d
het aangaan van een fusie als bedoeld in artikel 3:96, eerste lid, onderdeel e, door een bank met zetel in Nederland die gerekend naar balanstotaal per ultimo van het jaar voorafgaand aan de aanvraag behoorde tot de vijf grootste banken met zetel in Nederland met:
e
een fusie aan te gaan met een andere onderneming of instelling indien het balanstotaal van de onderneming of instelling waarmee de fusie wordt aangegaan meer bedraagt dan een procent van het geconsolideerde balanstotaal van de bank, bedoeld in de aanhef;
2
Een ieder wiens gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling, bedoeld in het eerste lid, zodanig wijzigt dat de omvang van de deelneming onder de 10, 20, 33, of 50 procent daalt, of dat de elektronischgeldinstelling, bedoeld in het eerste lid, ophoudt een dochtermaatschappij te zijn, stelt de Nederlandsche Bank daarvan in kennis.
3
De elektronischgeldinstelling geeft, voorzover haar bekend, de Nederlandsche Bank in de maand juli van elk jaar kennis van de identiteit van een ieder die een gekwalificeerde deelneming in deze elektronischgeldinstelling houdt. Tevens geeft een elektronischgeldinstelling, zodra zulks haar bekend wordt, de Nederlandsche Bank kennis van iedere verwerving, afstoting of wijziging van een gekwalificeerde deelneming in deze elektronischgeldinstelling waardoor de omvang van deze deelneming boven onderscheidenlijk onder de 10, 20, 33, of 50 procent stijgt onderscheidenlijk daalt of waardoor de elektronischgeldinstelling een dochtermaatschappij wordt onderscheidenlijk ophoudt een dochtermaatschappij te zijn.

Artikel 3 108
1
Een ieder die voornemens is een gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling met zetel in Nederland te houden, te verwerven of zodanig te vergroten dat daardoor de omvang van deze deelneming de 20, 33, of 50 procent overschrijdt dan wel die elektronischgeldinstelling een dochtermaatschappij wordt, dan wel enige zeggenschap verbonden aan een gekwalificeerde deelneming in die elektronischgeldinstelling uit te oefenen, geeft, alvorens daartoe over te gaan, de Nederlandsche Bank van zijn voornemen schriftelijk kennis. Het is een ieder verboden om aan dit voornemen gevolg te geven zolang de mededeling, bedoeld in het vierde lid, niet is gedaan.
a
waardoor de omvang van deze deelneming boven de 20, 33, 50 of 95 procent stijgt, 100 procent wordt dan wel waardoor de betrokken financiële onderneming een dochtermaatschappij wordt; of
b
waardoor de omvang van deze deelneming onder de 10, 20, 33, 50, 95 of 100 procent daalt dan wel waardoor de betrokken financiële onderneming ophoudt een dochtermaatschappij te zijn.
c
het verwerven dan wel het vergroten van een gekwalificeerde deelneming als bedoeld in artikel 3:96, eerste lid, aanhef en onderdeel b, door een bank met zetel in Nederland die gerekend naar balanstotaal per ultimo van het jaar voorafgaand aan de aanvraag behoorde tot de vijf grootste banken met zetel in Nederland in:
d
het aangaan van een fusie als bedoeld in artikel 3:96, eerste lid, onderdeel e, door een bank met zetel in Nederland die gerekend naar balanstotaal per ultimo van het jaar voorafgaand aan de aanvraag behoorde tot de vijf grootste banken met zetel in Nederland met:
e
een fusie aan te gaan met een andere onderneming of instelling indien het balanstotaal van de onderneming of instelling waarmee de fusie wordt aangegaan meer bedraagt dan een procent van het geconsolideerde balanstotaal van de bank, bedoeld in de aanhef;
f
over te gaan tot financiële of vennootschappelijke reorganisatie;
g
een beherend vennoot tot de bank te doen toetreden.
2
Een ieder wiens gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling, bedoeld in het eerste lid, zodanig wijzigt dat de omvang van de deelneming onder de 10, 20, 33, of 50 procent daalt, of dat de elektronischgeldinstelling, bedoeld in het eerste lid, ophoudt een dochtermaatschappij te zijn, stelt de Nederlandsche Bank daarvan in kennis.
3
De elektronischgeldinstelling geeft, voorzover haar bekend, de Nederlandsche Bank in de maand juli van elk jaar kennis van de identiteit van een ieder die een gekwalificeerde deelneming in deze elektronischgeldinstelling houdt. Tevens geeft een elektronischgeldinstelling, zodra zulks haar bekend wordt, de Nederlandsche Bank kennis van iedere verwerving, afstoting of wijziging van een gekwalificeerde deelneming in deze elektronischgeldinstelling waardoor de omvang van deze deelneming boven onderscheidenlijk onder de 10, 20, 33, of 50 procent stijgt onderscheidenlijk daalt of waardoor de elektronischgeldinstelling een dochtermaatschappij wordt onderscheidenlijk ophoudt een dochtermaatschappij te zijn.
4
Indien het voornemen, bedoeld in het eerste lid, niet zou kunnen leiden of zou leiden tot een invloed op de betrokken elektronischgeldinstelling waardoor de financiële soliditeit van de elektronischgeldinstelling in gevaar komt, deelt de Nederlandsche Bank degene die de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, heeft gedaan mede dat geen bezwaar bestaat tegen het voornemen.
5
Ingeval het uitoefenen van enige zeggenschap verbonden aan een gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling als bedoeld in het eerste lid geschiedt, zonder dat voor het houden, het verwerven of het vergroten van de gekwalificeerde deelneming de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, is gedaan, is een mede door de uitgeoefende zeggenschap tot stand gekomen besluit vernietigbaar. Het besluit kan worden vernietigd op vordering van de Nederlandsche Bank. Het besluit wordt in dat geval door de rechtbank, binnen het rechtsgebied waarvan de elektronischgeldinstelling haar zetel heeft, vernietigd, indien het besluit zonder dat de desbetreffende zeggenschap zou zijn uitgeoefend, anders zou hebben geluid dan wel niet zou zijn genomen. De rechtbank regelt voorzover nodig de gevolgen van de vernietiging.

Artikel 3 108
1
Een ieder die voornemens is een gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling met zetel in Nederland te houden, te verwerven of zodanig te vergroten dat daardoor de omvang van deze deelneming de 20, 33, of 50 procent overschrijdt dan wel die elektronischgeldinstelling een dochtermaatschappij wordt, dan wel enige zeggenschap verbonden aan een gekwalificeerde deelneming in die elektronischgeldinstelling uit te oefenen, geeft, alvorens daartoe over te gaan, de Nederlandsche Bank van zijn voornemen schriftelijk kennis. Het is een ieder verboden om aan dit voornemen gevolg te geven zolang de mededeling, bedoeld in het vierde lid, niet is gedaan.
a
waardoor de omvang van deze deelneming boven de 20, 33, 50 of 95 procent stijgt, 100 procent wordt dan wel waardoor de betrokken financiële onderneming een dochtermaatschappij wordt; of
1
een bank met zetel in Nederland die gerekend naar balanstotaal per ultimo van het jaar voorafgaand aan de aanvraag behoorde tot de vijf grootste banken met zetel in Nederland;
2
een levensverzekeraar, schadeverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar met zetel in Nederland die gerekend naar bruto premie-inkomen over het jaar voorafgaand aan de aanvraag behoorde tot de vijf grootste verzekeraars, uitgezonderd herverzekeraars, met zetel in Nederland;
3
een herverzekeraar met zetel in Nederland die gerekend naar bruto premie-inkomen over het jaar voorafgaand aan de aanvraag, behoorde tot de vijf grootste herverzekeraars met zetel in Nederland; of
4
een ieder die niet behoort tot de categorieën, bedoeld onder 1°, 2° of 3°, in geval van een voorgenomen belang van meer dan twintig procent;
b
waardoor de omvang van deze deelneming onder de 10, 20, 33, 50, 95 of 100 procent daalt dan wel waardoor de betrokken financiële onderneming ophoudt een dochtermaatschappij te zijn.
1
een bank met zetel in Nederland die gerekend naar balanstotaal per ultimo van het jaar voorafgaand aan de aanvraag behoorde tot de vijf grootste banken met zetel in Nederland;
2
een levensverzekeraar, schadeverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar met zetel in Nederland die gerekend naar bruto premie-inkomen over het jaar voorafgaand aan de aanvraag behoorde tot de vijf grootste verzekeraars, uitgezonderd herverzekeraars, met zetel in Nederland;
3
een herverzekeraar met zetel in Nederland die gerekend naar bruto premie-inkomen over het jaar voorafgaand aan de aanvraag, behoorde tot de vijf grootste herverzekeraars met zetel in Nederland; of
4
een ieder die niet behoort tot de categorieën, bedoeld onder 1°, 2° of 3°, in geval van een voorgenomen belang van meer dan twintig procent;
c
het verwerven dan wel het vergroten van een gekwalificeerde deelneming als bedoeld in artikel 3:96, eerste lid, aanhef en onderdeel b, door een bank met zetel in Nederland die gerekend naar balanstotaal per ultimo van het jaar voorafgaand aan de aanvraag behoorde tot de vijf grootste banken met zetel in Nederland in:
1
een bank met zetel in Nederland die gerekend naar balanstotaal per ultimo van het jaar voorafgaand aan de aanvraag behoorde tot de vijf grootste banken met zetel in Nederland;
2
een bank met zetel in een andere lidstaat of in een staat die geen lidstaat is, indien het balanstotaal van die bank per ultimo van het jaar voorafgaand aan de aanvraag meer bedroeg dan vijf procent van het balanstotaal van de verwervende bank per ultimo van het jaar voorafgaand aan de aanvraag;
3
een levensverzekeraar, schadeverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar met zetel in Nederland die gerekend naar bruto premie-inkomen over het jaar voorafgaand aan de aanvraag behoorde tot de vijf grootste verzekeraars, uitgezonderd herverzekeraars, met zetel in Nederland; of
4
een herverzekeraar met zetel in Nederland die gerekend naar bruto premie-inkomen over het jaar voorafgaand aan de aanvraag, behoorde tot de vijf grootste herverzekeraars met zetel in Nederland; en
d
het aangaan van een fusie als bedoeld in artikel 3:96, eerste lid, onderdeel e, door een bank met zetel in Nederland die gerekend naar balanstotaal per ultimo van het jaar voorafgaand aan de aanvraag behoorde tot de vijf grootste banken met zetel in Nederland met:
1
een bank met zetel in Nederland die gerekend naar balanstotaal per ultimo van het jaar voorafgaand aan de aanvraag behoorde tot de vijf grootste banken met zetel in Nederland; of
2
een bank met zetel in een andere lidstaat of in een staat die geen lidstaat is, indien het balanstotaal van die bank per ultimo van het jaar voorafgaand aan de aanvraag meer bedroeg dan vijf procent van het balanstotaal van de verwervende bank per ultimo van het jaar voorafgaand aan de aanvraag.
2
Een ieder wiens gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling, bedoeld in het eerste lid, zodanig wijzigt dat de omvang van de deelneming onder de 10, 20, 33, of 50 procent daalt, of dat de elektronischgeldinstelling, bedoeld in het eerste lid, ophoudt een dochtermaatschappij te zijn, stelt de Nederlandsche Bank daarvan in kennis.
3
De elektronischgeldinstelling geeft, voorzover haar bekend, de Nederlandsche Bank in de maand juli van elk jaar kennis van de identiteit van een ieder die een gekwalificeerde deelneming in deze elektronischgeldinstelling houdt. Tevens geeft een elektronischgeldinstelling, zodra zulks haar bekend wordt, de Nederlandsche Bank kennis van iedere verwerving, afstoting of wijziging van een gekwalificeerde deelneming in deze elektronischgeldinstelling waardoor de omvang van deze deelneming boven onderscheidenlijk onder de 10, 20, 33, of 50 procent stijgt onderscheidenlijk daalt of waardoor de elektronischgeldinstelling een dochtermaatschappij wordt onderscheidenlijk ophoudt een dochtermaatschappij te zijn.
4
Indien het voornemen, bedoeld in het eerste lid, niet zou kunnen leiden of zou leiden tot een invloed op de betrokken elektronischgeldinstelling waardoor de financiële soliditeit van de elektronischgeldinstelling in gevaar komt, deelt de Nederlandsche Bank degene die de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, heeft gedaan mede dat geen bezwaar bestaat tegen het voornemen.

Artikel 3 108
1
Een ieder die voornemens is een gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling met zetel in Nederland te houden, te verwerven of zodanig te vergroten dat daardoor de omvang van deze deelneming de 20, 33, of 50 procent overschrijdt dan wel die elektronischgeldinstelling een dochtermaatschappij wordt, dan wel enige zeggenschap verbonden aan een gekwalificeerde deelneming in die elektronischgeldinstelling uit te oefenen, geeft, alvorens daartoe over te gaan, de Nederlandsche Bank van zijn voornemen schriftelijk kennis. Het is een ieder verboden om aan dit voornemen gevolg te geven zolang de mededeling, bedoeld in het vierde lid, niet is gedaan.
2
Een ieder wiens gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling, bedoeld in het eerste lid, zodanig wijzigt dat de omvang van de deelneming onder de 10, 20, 33, of 50 procent daalt, of dat de elektronischgeldinstelling, bedoeld in het eerste lid, ophoudt een dochtermaatschappij te zijn, stelt de Nederlandsche Bank daarvan in kennis.

Artikel 3 108
1
Een ieder die voornemens is een gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling met zetel in Nederland te houden, te verwerven of zodanig te vergroten dat daardoor de omvang van deze deelneming de 20, 33, of 50 procent overschrijdt dan wel die elektronischgeldinstelling een dochtermaatschappij wordt, dan wel enige zeggenschap verbonden aan een gekwalificeerde deelneming in die elektronischgeldinstelling uit te oefenen, geeft, alvorens daartoe over te gaan, de Nederlandsche Bank van zijn voornemen schriftelijk kennis. Het is een ieder verboden om aan dit voornemen gevolg te geven zolang de mededeling, bedoeld in het vierde lid, niet is gedaan.
2
Een ieder wiens gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling, bedoeld in het eerste lid, zodanig wijzigt dat de omvang van de deelneming onder de 10, 20, 33, of 50 procent daalt, of dat de elektronischgeldinstelling, bedoeld in het eerste lid, ophoudt een dochtermaatschappij te zijn, stelt de Nederlandsche Bank daarvan in kennis.
3
De elektronischgeldinstelling geeft, voorzover haar bekend, de Nederlandsche Bank in de maand juli van elk jaar kennis van de identiteit van een ieder die een gekwalificeerde deelneming in deze elektronischgeldinstelling houdt. Tevens geeft een elektronischgeldinstelling, zodra zulks haar bekend wordt, de Nederlandsche Bank kennis van iedere verwerving, afstoting of wijziging van een gekwalificeerde deelneming in deze elektronischgeldinstelling waardoor de omvang van deze deelneming boven onderscheidenlijk onder de 10, 20, 33, of 50 procent stijgt onderscheidenlijk daalt of waardoor de elektronischgeldinstelling een dochtermaatschappij wordt onderscheidenlijk ophoudt een dochtermaatschappij te zijn.

Artikel 3 108
De Nederlandsche Bank verleent een verklaring van geen bezwaar voor een handeling als bedoeld in artikel 3:95, eerste lid, tenzij:
a
de handeling zou kunnen leiden of zou leiden tot een invloed op de desbetreffende financiële onderneming waardoor een gezonde en prudente bedrijfsuitoefening van die onderneming in gevaar komt;
b
in het geval van een handeling als bedoeld in artikel 3:95, onderdeel a, d of e, de handeling ertoe zou kunnen leiden of zou leiden dat de betrokken financiële onderneming in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur wordt verbonden met personen die in zodanige mate ondoorzichtig is dat deze een belemmering zou vormen voor het adequaat uitoefenen van toezicht op die financiële onderneming; of
c
in het geval van een handeling als bedoeld in artikel 3:95, onderdeel a, d of e, de handeling zou kunnen leiden of zou leiden tot een ongewenste ontwikkeling van de financiële sector.

Artikel 3 108
De Nederlandsche Bank verleent een verklaring van geen bezwaar voor een handeling als bedoeld in artikel 3:96, eerste lid, tenzij:
a
de handeling in strijd zou kunnen komen of zou zijn met hetgeen voor de betrokken bank ingevolge artikel 3:57, eerste en tweede lid, is bepaald met betrekking tot de solvabiliteit;
b
de handeling anderszins in strijd zou kunnen komen of zou zijn met een gezonde en prudente bedrijfsuitoefening; of
c
de handeling zou kunnen leiden of zou leiden tot een ongewenste ontwikkeling van de financiële sector.

Artikel 3 108
1
Een ieder die voornemens is een gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling met zetel in Nederland te houden, te verwerven of zodanig te vergroten dat daardoor de omvang van deze deelneming de 20, 33, of 50 procent overschrijdt dan wel die elektronischgeldinstelling een dochtermaatschappij wordt, dan wel enige zeggenschap verbonden aan een gekwalificeerde deelneming in die elektronischgeldinstelling uit te oefenen, geeft, alvorens daartoe over te gaan, de Nederlandsche Bank van zijn voornemen schriftelijk kennis. Het is een ieder verboden om aan dit voornemen gevolg te geven zolang de mededeling, bedoeld in het vierde lid, niet is gedaan.
2
Een ieder wiens gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling, bedoeld in het eerste lid, zodanig wijzigt dat de omvang van de deelneming onder de 10, 20, 33, of 50 procent daalt, of dat de elektronischgeldinstelling, bedoeld in het eerste lid, ophoudt een dochtermaatschappij te zijn, stelt de Nederlandsche Bank daarvan in kennis.
3
De elektronischgeldinstelling geeft, voorzover haar bekend, de Nederlandsche Bank in de maand juli van elk jaar kennis van de identiteit van een ieder die een gekwalificeerde deelneming in deze elektronischgeldinstelling houdt. Tevens geeft een elektronischgeldinstelling, zodra zulks haar bekend wordt, de Nederlandsche Bank kennis van iedere verwerving, afstoting of wijziging van een gekwalificeerde deelneming in deze elektronischgeldinstelling waardoor de omvang van deze deelneming boven onderscheidenlijk onder de 10, 20, 33, of 50 procent stijgt onderscheidenlijk daalt of waardoor de elektronischgeldinstelling een dochtermaatschappij wordt onderscheidenlijk ophoudt een dochtermaatschappij te zijn.
a
indien aan de houder een nieuwe verklaring van geen bezwaar wordt verleend die betrekking heeft of mede betrekking heeft op handelingen waarvoor de in te trekken verklaring van geen bezwaar was verleend; of
b
indien de houder van een verklaring van geen bezwaar niet de gedragslijn volgt die de Nederlandsche Bank op grond van artikel 1:75 aan die houder heeft voorgeschreven.

Artikel 3 108
1
Een ieder die voornemens is een gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling met zetel in Nederland te houden, te verwerven of zodanig te vergroten dat daardoor de omvang van deze deelneming de 20, 33, of 50 procent overschrijdt dan wel die elektronischgeldinstelling een dochtermaatschappij wordt, dan wel enige zeggenschap verbonden aan een gekwalificeerde deelneming in die elektronischgeldinstelling uit te oefenen, geeft, alvorens daartoe over te gaan, de Nederlandsche Bank van zijn voornemen schriftelijk kennis. Het is een ieder verboden om aan dit voornemen gevolg te geven zolang de mededeling, bedoeld in het vierde lid, niet is gedaan.
a
waardoor de omvang van deze deelneming boven de 20, 33, 50 of 95 procent stijgt, 100 procent wordt dan wel waardoor de betrokken financiële onderneming een dochtermaatschappij wordt; of
b
waardoor de omvang van deze deelneming onder de 10, 20, 33, 50, 95 of 100 procent daalt dan wel waardoor de betrokken financiële onderneming ophoudt een dochtermaatschappij te zijn.
2
Een ieder wiens gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling, bedoeld in het eerste lid, zodanig wijzigt dat de omvang van de deelneming onder de 10, 20, 33, of 50 procent daalt, of dat de elektronischgeldinstelling, bedoeld in het eerste lid, ophoudt een dochtermaatschappij te zijn, stelt de Nederlandsche Bank daarvan in kennis.
a
waardoor de omvang van deze deelneming boven de 20, 33, 50 of 95 procent stijgt, 100 procent wordt dan wel waardoor de betrokken financiële onderneming een dochtermaatschappij wordt; of
b
waardoor de omvang van deze deelneming onder de 10, 20, 33, 50, 95 of 100 procent daalt dan wel waardoor de betrokken financiële onderneming ophoudt een dochtermaatschappij te zijn.
3
De elektronischgeldinstelling geeft, voorzover haar bekend, de Nederlandsche Bank in de maand juli van elk jaar kennis van de identiteit van een ieder die een gekwalificeerde deelneming in deze elektronischgeldinstelling houdt. Tevens geeft een elektronischgeldinstelling, zodra zulks haar bekend wordt, de Nederlandsche Bank kennis van iedere verwerving, afstoting of wijziging van een gekwalificeerde deelneming in deze elektronischgeldinstelling waardoor de omvang van deze deelneming boven onderscheidenlijk onder de 10, 20, 33, of 50 procent stijgt onderscheidenlijk daalt of waardoor de elektronischgeldinstelling een dochtermaatschappij wordt onderscheidenlijk ophoudt een dochtermaatschappij te zijn.
4
Indien het voornemen, bedoeld in het eerste lid, niet zou kunnen leiden of zou leiden tot een invloed op de betrokken elektronischgeldinstelling waardoor de financiële soliditeit van de elektronischgeldinstelling in gevaar komt, deelt de Nederlandsche Bank degene die de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, heeft gedaan mede dat geen bezwaar bestaat tegen het voornemen.

Artikel 3 108
1
Een ieder die voornemens is een gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling met zetel in Nederland te houden, te verwerven of zodanig te vergroten dat daardoor de omvang van deze deelneming de 20, 33, of 50 procent overschrijdt dan wel die elektronischgeldinstelling een dochtermaatschappij wordt, dan wel enige zeggenschap verbonden aan een gekwalificeerde deelneming in die elektronischgeldinstelling uit te oefenen, geeft, alvorens daartoe over te gaan, de Nederlandsche Bank van zijn voornemen schriftelijk kennis. Het is een ieder verboden om aan dit voornemen gevolg te geven zolang de mededeling, bedoeld in het vierde lid, niet is gedaan.
2
Een ieder wiens gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling, bedoeld in het eerste lid, zodanig wijzigt dat de omvang van de deelneming onder de 10, 20, 33, of 50 procent daalt, of dat de elektronischgeldinstelling, bedoeld in het eerste lid, ophoudt een dochtermaatschappij te zijn, stelt de Nederlandsche Bank daarvan in kennis.
3
De elektronischgeldinstelling geeft, voorzover haar bekend, de Nederlandsche Bank in de maand juli van elk jaar kennis van de identiteit van een ieder die een gekwalificeerde deelneming in deze elektronischgeldinstelling houdt. Tevens geeft een elektronischgeldinstelling, zodra zulks haar bekend wordt, de Nederlandsche Bank kennis van iedere verwerving, afstoting of wijziging van een gekwalificeerde deelneming in deze elektronischgeldinstelling waardoor de omvang van deze deelneming boven onderscheidenlijk onder de 10, 20, 33, of 50 procent stijgt onderscheidenlijk daalt of waardoor de elektronischgeldinstelling een dochtermaatschappij wordt onderscheidenlijk ophoudt een dochtermaatschappij te zijn.

Artikel 3 108
1
Een ieder die voornemens is een gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling met zetel in Nederland te houden, te verwerven of zodanig te vergroten dat daardoor de omvang van deze deelneming de 20, 33, of 50 procent overschrijdt dan wel die elektronischgeldinstelling een dochtermaatschappij wordt, dan wel enige zeggenschap verbonden aan een gekwalificeerde deelneming in die elektronischgeldinstelling uit te oefenen, geeft, alvorens daartoe over te gaan, de Nederlandsche Bank van zijn voornemen schriftelijk kennis. Het is een ieder verboden om aan dit voornemen gevolg te geven zolang de mededeling, bedoeld in het vierde lid, niet is gedaan.
2
Een ieder wiens gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling, bedoeld in het eerste lid, zodanig wijzigt dat de omvang van de deelneming onder de 10, 20, 33, of 50 procent daalt, of dat de elektronischgeldinstelling, bedoeld in het eerste lid, ophoudt een dochtermaatschappij te zijn, stelt de Nederlandsche Bank daarvan in kennis.
3
De elektronischgeldinstelling geeft, voorzover haar bekend, de Nederlandsche Bank in de maand juli van elk jaar kennis van de identiteit van een ieder die een gekwalificeerde deelneming in deze elektronischgeldinstelling houdt. Tevens geeft een elektronischgeldinstelling, zodra zulks haar bekend wordt, de Nederlandsche Bank kennis van iedere verwerving, afstoting of wijziging van een gekwalificeerde deelneming in deze elektronischgeldinstelling waardoor de omvang van deze deelneming boven onderscheidenlijk onder de 10, 20, 33, of 50 procent stijgt onderscheidenlijk daalt of waardoor de elektronischgeldinstelling een dochtermaatschappij wordt onderscheidenlijk ophoudt een dochtermaatschappij te zijn.
a
indien aan de houder een nieuwe verklaring van geen bezwaar wordt verleend die betrekking heeft of mede betrekking heeft op handelingen waarvoor de in te trekken verklaring van geen bezwaar was verleend; of
b
indien de houder van een verklaring van geen bezwaar niet de gedragslijn volgt die de Nederlandsche Bank op grond van artikel 1:75 aan die houder heeft voorgeschreven.
4
Indien het voornemen, bedoeld in het eerste lid, niet zou kunnen leiden of zou leiden tot een invloed op de betrokken elektronischgeldinstelling waardoor de financiële soliditeit van de elektronischgeldinstelling in gevaar komt, deelt de Nederlandsche Bank degene die de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, heeft gedaan mede dat geen bezwaar bestaat tegen het voornemen.
a
in het geval van een handeling zouden kunnen leiden of zouden leiden tot een invloed op de betrokken financiële onderneming waardoor een gezonde en prudente bedrijfsuitoefening van die onderneming in gevaar komt;
b
in het geval van een handeling als bedoeld in artikel 3:95, eerste lid, onderdeel a, d of e, ertoe zouden kunnen leiden of zouden leiden dat de betrokken financiële onderneming in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur met personen wordt verbonden die in zodanige mate ondoorzichtig is dat deze een belemmering zou vormen voor het adequaat uitoefenen van toezicht op die financiële onderneming; of
c
in geval van een handeling als bedoeld in artikel 3:95, eerste lid, onderdeel a, d of e, of een handeling als bedoeld in artikel 3:96, eerste lid, zouden kunnen leiden of zouden leiden tot een ongewenste ontwikkeling van de financiële sector.
5
Ingeval het uitoefenen van enige zeggenschap verbonden aan een gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling als bedoeld in het eerste lid geschiedt, zonder dat voor het houden, het verwerven of het vergroten van de gekwalificeerde deelneming de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, is gedaan, is een mede door de uitgeoefende zeggenschap tot stand gekomen besluit vernietigbaar. Het besluit kan worden vernietigd op vordering van de Nederlandsche Bank. Het besluit wordt in dat geval door de rechtbank, binnen het rechtsgebied waarvan de elektronischgeldinstelling haar zetel heeft, vernietigd, indien het besluit zonder dat de desbetreffende zeggenschap zou zijn uitgeoefend, anders zou hebben geluid dan wel niet zou zijn genomen. De rechtbank regelt voorzover nodig de gevolgen van de vernietiging.
6
Van de wijziging of de intrekking van een verklaring van geen bezwaar wordt door de Nederlandsche Bank mededeling gedaan in de Staatscourant, tenzij de publicatie zou leiden of zou kunnen leiden tot onevenredige bevoordeling of benadeling van belanghebbenden.

Artikel 3 108
1
Een ieder die voornemens is een gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling met zetel in Nederland te houden, te verwerven of zodanig te vergroten dat daardoor de omvang van deze deelneming de 20, 33, of 50 procent overschrijdt dan wel die elektronischgeldinstelling een dochtermaatschappij wordt, dan wel enige zeggenschap verbonden aan een gekwalificeerde deelneming in die elektronischgeldinstelling uit te oefenen, geeft, alvorens daartoe over te gaan, de Nederlandsche Bank van zijn voornemen schriftelijk kennis. Het is een ieder verboden om aan dit voornemen gevolg te geven zolang de mededeling, bedoeld in het vierde lid, niet is gedaan.
2
Een ieder wiens gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling, bedoeld in het eerste lid, zodanig wijzigt dat de omvang van de deelneming onder de 10, 20, 33, of 50 procent daalt, of dat de elektronischgeldinstelling, bedoeld in het eerste lid, ophoudt een dochtermaatschappij te zijn, stelt de Nederlandsche Bank daarvan in kennis.
3
De elektronischgeldinstelling geeft, voorzover haar bekend, de Nederlandsche Bank in de maand juli van elk jaar kennis van de identiteit van een ieder die een gekwalificeerde deelneming in deze elektronischgeldinstelling houdt. Tevens geeft een elektronischgeldinstelling, zodra zulks haar bekend wordt, de Nederlandsche Bank kennis van iedere verwerving, afstoting of wijziging van een gekwalificeerde deelneming in deze elektronischgeldinstelling waardoor de omvang van deze deelneming boven onderscheidenlijk onder de 10, 20, 33, of 50 procent stijgt onderscheidenlijk daalt of waardoor de elektronischgeldinstelling een dochtermaatschappij wordt onderscheidenlijk ophoudt een dochtermaatschappij te zijn.

Artikel 3 108
De Nederlandsche Bank deelt Onze Minister eens per jaar de gegevens mede waarover zij ingevolge artikel 3:103, eerste en tweede lid, beschikt.

Artikel 3 108
1
Een ieder die voornemens is een gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling met zetel in Nederland te houden, te verwerven of zodanig te vergroten dat daardoor de omvang van deze deelneming de 20, 33, of 50 procent overschrijdt dan wel die elektronischgeldinstelling een dochtermaatschappij wordt, dan wel enige zeggenschap verbonden aan een gekwalificeerde deelneming in die elektronischgeldinstelling uit te oefenen, geeft, alvorens daartoe over te gaan, de Nederlandsche Bank van zijn voornemen schriftelijk kennis. Het is een ieder verboden om aan dit voornemen gevolg te geven zolang de mededeling, bedoeld in het vierde lid, niet is gedaan.
2
Een ieder wiens gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling, bedoeld in het eerste lid, zodanig wijzigt dat de omvang van de deelneming onder de 10, 20, 33, of 50 procent daalt, of dat de elektronischgeldinstelling, bedoeld in het eerste lid, ophoudt een dochtermaatschappij te zijn, stelt de Nederlandsche Bank daarvan in kennis.
3
De elektronischgeldinstelling geeft, voorzover haar bekend, de Nederlandsche Bank in de maand juli van elk jaar kennis van de identiteit van een ieder die een gekwalificeerde deelneming in deze elektronischgeldinstelling houdt. Tevens geeft een elektronischgeldinstelling, zodra zulks haar bekend wordt, de Nederlandsche Bank kennis van iedere verwerving, afstoting of wijziging van een gekwalificeerde deelneming in deze elektronischgeldinstelling waardoor de omvang van deze deelneming boven onderscheidenlijk onder de 10, 20, 33, of 50 procent stijgt onderscheidenlijk daalt of waardoor de elektronischgeldinstelling een dochtermaatschappij wordt onderscheidenlijk ophoudt een dochtermaatschappij te zijn.
4
Indien het voornemen, bedoeld in het eerste lid, niet zou kunnen leiden of zou leiden tot een invloed op de betrokken elektronischgeldinstelling waardoor de financiële soliditeit van de elektronischgeldinstelling in gevaar komt, deelt de Nederlandsche Bank degene die de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, heeft gedaan mede dat geen bezwaar bestaat tegen het voornemen.
5
Ingeval het uitoefenen van enige zeggenschap verbonden aan een gekwalificeerde deelneming in een elektronischgeldinstelling als bedoeld in het eerste lid geschiedt, zonder dat voor het houden, het verwerven of het vergroten van de gekwalificeerde deelneming de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, is gedaan, is een mede door de uitgeoefende zeggenschap tot stand gekomen besluit vernietigbaar. Het besluit kan worden vernietigd op vordering van de Nederlandsche Bank. Het besluit wordt in dat geval door de rechtbank, binnen het rechtsgebied waarvan de elektronischgeldinstelling haar zetel heeft, vernietigd, indien het besluit zonder dat de desbetreffende zeggenschap zou zijn uitgeoefend, anders zou hebben geluid dan wel niet zou zijn genomen. De rechtbank regelt voorzover nodig de gevolgen van de vernietiging.
3.3.11.2
. Banken met zetel in een staat die geen lidstaat is

Artikel 3 109
De artikelen 3:96, 3:97, eerste lid, aanhef en onderdelen c en d, tweede en derde lid, 3:99, 3:101, 3:102, eerste en derde lid, 3:104, eerste lid, 3:105, tweede, derde en vierde lid, aanhef, onderdelen a en c, en zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op in Nederland gelegen bijkantoren van banken met zetel in een staat die geen lidstaat is die een vergunning als bedoeld in artikel 2:20 hebben.

Hoofdstuk 3.4. Regels voor bepaalde ondernemingen werkzaam op de financiële markten
Afdeling 3.4.1. Ondertoezichtstelling financiële instellingen
3.4.1.1
. Financiële instellingen met zetel in Nederland

Artikel 3 110
1
Een financiële instelling met zetel in Nederland die dochtermaatschappij is van een of meer banken die een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, eerste lid, hebben, en die voornemens is haar bedrijf dat zij in Nederland uitoefent, uit te oefenen vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar een andere lidstaat, kan een verklaring van ondertoezichtstelling verkrijgen van de Nederlandsche Bank.
2
De aanvraag geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3
De Nederlandsche Bank verleent de verklaring van ondertoezichtstelling, indien:
a
het de aanvrager is toegestaan, voorzover op zijn werkzaamheden andere wettelijke voorschriften van toepassing zijn, deze werkzaamheden te verrichten;
b
ten minste 90 procent van de stemrechten in de aanvrager worden gehouden door de bank of banken, bedoeld in het eerste lid;
c
de verplichtingen van de aanvrager worden gegarandeerd door de bank of banken, bedoeld in het eerste lid, en de Nederlandsche Bank met deze garantie heeft ingestemd;
d
de bank of banken, bedoeld in het eerste lid, zorgdragen dat de financiële instelling de bedrijfsvoering zodanig inricht dat deze een beheerste en integere uitoefening van haar bedrijf waarborgt.
4
De aanvrager van een verklaring van ondertoezichtstelling die voornemens is beleggingsdiensten te verlenen of beleggingsactiviteiten te verrichten, geeft hiervan kennis aan de Nederlandsche Bank en toont aan dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a
artikel 3:8 met betrekking tot de deskundigheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b
artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel genoemde personen;
c
artikel 3:15, eerste en tweede lid, met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid bepaalt en de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten;
d
artikel 3:16 met betrekking tot de zeggenschapstructuur;
e
artikel 3:53, eerste en derde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen;
f
artikel 4:14, tweede lid, onderdeel c, onder 1° tot en met 6°, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
g
artikel 4:87 met betrekking tot het treffen van adequate maatregelen ter bescherming van de rechten van cliënten; en
h
artikel 4:91a met betrekking tot de regels die gelden voor het handelsproces en de afhandeling van transacties in een multilaterale handelsfaciliteit indien de aanvrager voornemens is een multilaterale handelsfaciliteit te exploiteren.
5
Een financiële instelling die een verklaring van ondertoezichtstelling heeft verkregen ingevolge het derde lid en die voornemens is beleggingsdiensten te verlenen of beleggingsactiviteiten te verrichten, geeft van het voornemen kennis aan de Nederlandsche Bank en toont aan dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a
artikel 3:8 met betrekking tot de deskundigheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b
artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel genoemde personen;
c
artikel 3:15, eerste en tweede lid, met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid bepaalt en de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten;
d
artikel 3:16 met betrekking tot de zeggenschapstructuur;
e
artikel 3:53, eerste en derde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen;
f
artikel 4:14, tweede lid, onderdeel c, onder 1° tot en met 6°, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
g
artikel 4:87 met betrekking tot het treffen van adequate maatregelen ter bescherming van de rechten van cliënten; en
h
artikel 4:91a met betrekking tot de regels die gelden voor het handelsproces en de afhandeling van transacties in een multilaterale handelsfaciliteit indien de aanvrager voornemens is een multilaterale handelsfaciliteit te exploiteren.
6
De artikelen 3:8, 3:9, 3:10, 3:15, 3:16, 3:17, 3:18, 3:33, 3:53, 3:57, 3:95, eerste lid, aanhef en onderdeel a, tweede lid, eerste volzin, derde lid, 3:99, 3:100, 3:102, eerste en tweede lid, 3:103 en 3:105, zijn van overeenkomstige toepassing op financiële instellingen die een verklaring van ondertoezichtstelling hebben.
7
Artikel 1:48 is van overeenkomstige toepassing.
Afdeling 3.4.2. Regime voor banken aangesloten bij een centrale kredietinstelling

Artikel 3 111
1
Bij ministeriële regeling kan een groep banken die op 15 december 1977 blijvend was aangesloten bij een centrale kredietinstelling die controle uitoefent op de bedrijfsvoering, uitbesteding, solvabiliteit en liquiditeit van die banken, worden vrijgesteld van het toezicht door de Nederlandsche Bank op de naleving van het ingevolge de artikelen 3:10, 3:17, 3:18, 3:57 en 3:63 bepaalde, indien:
a
de centrale kredietinstelling en de aangesloten banken hoofdelijk instaan voor elkaars verplichtingen dan wel de verplichtingen van de aangesloten banken door de centrale kredietinstelling worden gegarandeerd;
b
de centrale kredietinstelling in voldoende mate bevoegd is voor de naleving van deze wet noodzakelijke instructies te geven aan de aangesloten banken; en
c
het ingevolge de artikelen 3:57 en 3:63 uitgeoefende toezicht op de centrale kredietinstelling en de aangesloten banken op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend.
2
De Nederlandsche Bank kan ten aanzien van een bank die behoort tot een groep die is vrijgesteld ingevolge het eerste lid bepalen dat de artikelen 1:75, 1:104, 2:12, eerste en derde lid, 2:13, eerste en tweede lid, 3:8, 3:9, 3:15, 3:16, 3:19, 3:29, 3:53, 3:71, 3:72, 3:88, 4:14, 4:87 en 4:88 geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijven.
3
De centrale kredietinstelling oefent controle uit op de aangesloten banken krachtens haar statuten en de statuten van de aangesloten banken of krachtens een overeenkomst met de bij haar aangesloten banken. Deze controle behelst:
a
het geven van instructies die naar inhoud en strekking overeenkomen met de regels die ingevolge de artikelen 3:10, 3:17, 3:18, 3:57 en 3:63 zijn gesteld aan de aangesloten banken;
b
het toetsen of de aangesloten banken voldoen aan de instructies, bedoeld in onderdeel a;
c
het bepalen voor de aangesloten banken van de vorm, waarin de staten, bedoeld in artikel 3:72 worden opgemaakt, de benaming en omschrijving van de posten die deze staten bevatten, de achtereenvolgende tijdstippen waarop deze staten betrekking hebben, de termijnen waarbinnen deze staten worden ingediend en de te hanteren grondslagen van de waardering van de posten;
d
het indienen door de aangesloten banken van de staten, bedoeld in artikel 3:72, bij de centrale kredietinstelling; en
e
het inwinnen van inlichtingen bij de aangesloten banken ten behoeve van de controle op de naleving van de op grond van dit artikel door de centrale kredietinstelling gegeven instructies.

Hoofdstuk 3.5. Bijzondere regels en maatregelen ten aanzien van financiële ondernemingen werkzaam op de financiële markten
Afdeling 3.5.1. Bijzondere maatregelen ten aanzien van banken en beleggingsondernemingen

Artikel 3 111a
1
De Nederlandsche Bank kan, indien een bank of beleggingsonderneming niet voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde eisen met betrekking tot de bedrijfsvoering en het toetsingsvermogen de onderstaande maatregelen treffen ten aanzien van die bank onderscheidenlijk beleggingsonderneming:
a
voorschrijven dat zij over een hoger toetsingsvermogen beschikt dan ingevolge artikel 3:57 is voorgeschreven;
b
voorschrijven dat in verband met de solvabiliteitsvereisten een specifiek voorzieningenbeleid wordt gevoerd of de activa op een specifieke wijze worden behandeld; of
c
voorschrijven dat het door de bank of beleggingsonderneming gelopen risico wordt beperkt.
2
Indien de Nederlandsche Bank op grond van de evaluatie, bedoeld in artikel 3:18a, van oordeel is dat de strategieën, procedures en maatregelen ingevolge artikel 3:17 of het toetsingsvermogen van die financiële onderneming niet een beheerste en duurzame dekking van zijn risico?s waarborgen, schrijft de Nederlandsche Bank aan de bank of beleggingsonderneming een hoger toetsingsvermogen voor indien andere maatregelen er redelijkerwijs niet toe kunnen leiden dat binnen een redelijke termijn wordt voldaan aan het ingevolge artikel 3:17 bepaalde.
3
De Nederlandsche Bank heft de maatregelen, bedoeld in het eerste en tweede lid, op zodra de bank of beleggingsonderneming weer voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde eisen met betrekking tot de bedrijfsvoering en het toetsingsvermogen.
Afdeling 3.5.1a. Portefeuilleoverdracht
3.5.1a.1
. Verzekeraars met zetel in Nederland

Artikel 3 121 [Vervallen per 01-09-2008]
1
De verzekeraar die rechten en verplichtingen met instemming van de Nederlandsche Bank heeft overgedragen, doet van de overdracht mededeling in de Staatscourant.
a
een herverzekeraar met zetel in Nederland, indien deze herverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over een minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge en de Nederlandsche Bank geen herstelplan ingevolge artikel 3:132 heeft verlangd van die herverzekeraar;
b
een herverzekeraar met zetel in een andere lidstaat of een aangewezen staat, indien de toezichthoudende instantie van die staat op verzoek van de Nederlandsche Bank heeft verklaard dat deze herverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge; of
c
een herverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, indien het betrokken bijkantoor, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge en de Nederlandsche Bank geen herstelplan ingevolge artikel 3:132 heeft verlangd van die herverzekeraar.
2
Een levensverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar vermeldt bij de mededeling, bedoeld in het eerste lid, de datum waarop de overdracht is geschied. Een schadeverzekeraar doet tevens van de overdracht mededeling op andere door de Nederlandsche Bank te bepalen wijze.
3
De inhoud van de mededelingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, behoeft voorafgaande instemming van de Nederlandsche Bank.

Artikel 3 121 [Vervallen per 01-09-2008]
1
De verzekeraar die rechten en verplichtingen met instemming van de Nederlandsche Bank heeft overgedragen, doet van de overdracht mededeling in de Staatscourant.
a
een herverzekeraar met zetel in Nederland, indien deze herverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over een minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge en de Nederlandsche Bank geen herstelplan ingevolge artikel 3:132 heeft verlangd van die herverzekeraar;
b
een herverzekeraar met zetel in een andere lidstaat of een aangewezen staat, indien de toezichthoudende instantie van die staat op verzoek van de Nederlandsche Bank heeft verklaard dat deze herverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge; of
2
Een levensverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar vermeldt bij de mededeling, bedoeld in het eerste lid, de datum waarop de overdracht is geschied. Een schadeverzekeraar doet tevens van de overdracht mededeling op andere door de Nederlandsche Bank te bepalen wijze.
a
de toezichthoudende instantie van die lidstaat op verzoek van de Nederlandsche Bank heeft medegedeeld dat het bijkantoor, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge;
b
de toezichthoudende instantie van die lidstaat geen plan dat overeenkomt met een herstelplan als bedoeld in artikel 3:132 heeft verlangd van het bijkantoor; en
3
De inhoud van de mededelingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, behoeft voorafgaande instemming van de Nederlandsche Bank.
4
Indien in de overdracht levensverzekeringen zijn betrokken die door middel van het verrichten van diensten naar een andere lidstaat zijn gesloten, doet de levensverzekeraar van de overdracht tevens mededeling in die lidstaat. Het derde lid is in dat geval van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3 121 [Vervallen per 01-09-2008]
1
De verzekeraar die rechten en verplichtingen met instemming van de Nederlandsche Bank heeft overgedragen, doet van de overdracht mededeling in de Staatscourant.
a
een herverzekeraar met zetel in Nederland, indien deze herverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over een minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge en de Nederlandsche Bank geen herstelplan ingevolge artikel 3:132 heeft verlangd van die herverzekeraar;
b
een herverzekeraar met zetel in een andere lidstaat of een aangewezen staat, indien de toezichthoudende instantie van die staat op verzoek van de Nederlandsche Bank heeft verklaard dat deze herverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge; of
c
een herverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, indien het betrokken bijkantoor, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge en de Nederlandsche Bank geen herstelplan ingevolge artikel 3:132 heeft verlangd van die herverzekeraar.
2
Een levensverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar vermeldt bij de mededeling, bedoeld in het eerste lid, de datum waarop de overdracht is geschied. Een schadeverzekeraar doet tevens van de overdracht mededeling op andere door de Nederlandsche Bank te bepalen wijze.

Artikel 3 121 [Vervallen per 01-09-2008]
1
De verzekeraar die rechten en verplichtingen met instemming van de Nederlandsche Bank heeft overgedragen, doet van de overdracht mededeling in de Staatscourant.
a
een herverzekeraar met zetel in Nederland, indien deze herverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over een minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge en de Nederlandsche Bank geen herstelplan ingevolge artikel 3:132 heeft verlangd van die herverzekeraar;
b
een herverzekeraar met zetel in een andere lidstaat of een aangewezen staat, indien de toezichthoudende instantie van die staat op verzoek van de Nederlandsche Bank heeft verklaard dat deze herverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge; of
c
een herverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, indien het betrokken bijkantoor, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge en de Nederlandsche Bank geen herstelplan ingevolge artikel 3:132 heeft verlangd van die herverzekeraar.
2
Een levensverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar vermeldt bij de mededeling, bedoeld in het eerste lid, de datum waarop de overdracht is geschied. Een schadeverzekeraar doet tevens van de overdracht mededeling op andere door de Nederlandsche Bank te bepalen wijze.

Artikel 3 121 [Vervallen per 01-09-2008]
1
De verzekeraar die rechten en verplichtingen met instemming van de Nederlandsche Bank heeft overgedragen, doet van de overdracht mededeling in de Staatscourant.
2
Een levensverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar vermeldt bij de mededeling, bedoeld in het eerste lid, de datum waarop de overdracht is geschied. Een schadeverzekeraar doet tevens van de overdracht mededeling op andere door de Nederlandsche Bank te bepalen wijze.
3
De inhoud van de mededelingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, behoeft voorafgaande instemming van de Nederlandsche Bank.
4
Indien in de overdracht levensverzekeringen zijn betrokken die door middel van het verrichten van diensten naar een andere lidstaat zijn gesloten, doet de levensverzekeraar van de overdracht tevens mededeling in die lidstaat. Het derde lid is in dat geval van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3 121 [Vervallen per 01-09-2008]
De aanvraag van instemming met een overdracht als bedoeld in artikel 3:112, eerste lid, 3:113, eerste en tweede lid, 3:114, eerste lid, of 3:114a, eerste lid, geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

Artikel 3 121 [Vervallen per 01-09-2008]
1
De verzekeraar die rechten en verplichtingen met instemming van de Nederlandsche Bank heeft overgedragen, doet van de overdracht mededeling in de Staatscourant.
2
Een levensverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar vermeldt bij de mededeling, bedoeld in het eerste lid, de datum waarop de overdracht is geschied. Een schadeverzekeraar doet tevens van de overdracht mededeling op andere door de Nederlandsche Bank te bepalen wijze.

Artikel 3 121 [Vervallen per 01-09-2008]
1
De verzekeraar die rechten en verplichtingen met instemming van de Nederlandsche Bank heeft overgedragen, doet van de overdracht mededeling in de Staatscourant.
a
een herverzekeraar met zetel in Nederland, indien deze herverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over een minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge en de Nederlandsche Bank geen herstelplan ingevolge artikel 3:132 heeft verlangd van die herverzekeraar;
b
een herverzekeraar met zetel in een andere lidstaat of een aangewezen staat, indien de toezichthoudende instantie van die staat op verzoek van de Nederlandsche Bank heeft verklaard dat deze herverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge; of
c
een herverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, indien het betrokken bijkantoor, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge en de Nederlandsche Bank geen herstelplan ingevolge artikel 3:132 heeft verlangd van die herverzekeraar.
2
Een levensverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar vermeldt bij de mededeling, bedoeld in het eerste lid, de datum waarop de overdracht is geschied. Een schadeverzekeraar doet tevens van de overdracht mededeling op andere door de Nederlandsche Bank te bepalen wijze.
3
De inhoud van de mededelingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, behoeft voorafgaande instemming van de Nederlandsche Bank.
a
de toezichthoudende instantie van die lidstaat dan wel, indien een andere toezichthoudende instantie van een lidstaat belast is met het toezicht op de solvabiliteitsmarge van het betrokken bijkantoor, laatstbedoelde instantie op verzoek van de Nederlandsche Bank heeft medegedeeld dat het bijkantoor, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge;
b
de toezichthoudende instantie van die lidstaat geen plan dat overeenkomt met een herstelplan als bedoeld in artikel 3:132 heeft verlangd van het bijkantoor; en
c
de betrokken toezichthoudende instantie op verzoek van de Nederlandsche Bank instemt met de overdracht.
4
Indien in de overdracht levensverzekeringen zijn betrokken die door middel van het verrichten van diensten naar een andere lidstaat zijn gesloten, doet de levensverzekeraar van de overdracht tevens mededeling in die lidstaat. Het derde lid is in dat geval van overeenkomstige toepassing.
5
Indien in de overdracht schadeverzekeringen zijn betrokken, waarbij risico?s zijn verzekerd, die in een andere lidstaat zijn gelegen, doet de schadeverzekeraar van de overdracht tevens mededeling in die lidstaat. Het derde lid is in dat geval van overeenkomstige toepassing.
6
De overdracht door een schadeverzekeraar wordt ten aanzien van alle andere betrokkenen dan de betrokken schadeverzekeraars van kracht met ingang van de tweede dag, volgend op die van de dagtekening van de Staatscourant waarin de publicatie is geplaatst.
a
een levensverzekeraar met zetel in Nederland, met zetel in een andere lidstaat of met zetel in een staat die geen lidstaat is, indien deze levensverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge en, voorzover het betreft een levensverzekeraar met zetel in een lidstaat, de Nederlandsche Bank of een toezichthoudende instantie van een lidstaat geen herstelplan ingevolge artikel 3:132 onderscheidenlijk een herstelplan dat overeenkomt met het herstelplan, bedoeld in artikel 3:132, heeft verlangd van die levensverzekeraar;
b
een natura-uitvaartverzekeraar met zetel in Nederland, indien deze natura-uitvaartverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge en de Nederlandsche Bank geen herstelplan ingevolge artikel 3:132 heeft verlangd van die natura-uitvaartverzekeraar; en
c
een natura-uitvaartverzekeraar met zetel buiten Nederland in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor indien het betrokken bijkantoor, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge en de Nederlandsche Bank geen herstelplan ingevolge artikel 3:132 heeft verlangd van die natura-uitvaartverzekeraar.

Artikel 3 121 [Vervallen per 01-09-2008]
1
De verzekeraar die rechten en verplichtingen met instemming van de Nederlandsche Bank heeft overgedragen, doet van de overdracht mededeling in de Staatscourant.
a
een herverzekeraar met zetel in Nederland, indien deze herverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over een minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge en de Nederlandsche Bank geen herstelplan ingevolge artikel 3:132 heeft verlangd van die herverzekeraar;
b
een herverzekeraar met zetel in een andere lidstaat of een aangewezen staat, indien de toezichthoudende instantie van die staat op verzoek van de Nederlandsche Bank heeft verklaard dat deze herverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge; of
c
een herverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, indien het betrokken bijkantoor, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge en de Nederlandsche Bank geen herstelplan ingevolge artikel 3:132 heeft verlangd van die herverzekeraar.
2
Een levensverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar vermeldt bij de mededeling, bedoeld in het eerste lid, de datum waarop de overdracht is geschied. Een schadeverzekeraar doet tevens van de overdracht mededeling op andere door de Nederlandsche Bank te bepalen wijze.
a
de toezichthoudende instantie van die lidstaat op verzoek van de Nederlandsche Bank heeft medegedeeld dat het bijkantoor, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge;
b
de toezichthoudende instantie van die lidstaat geen plan dat overeenkomt met een herstelplan als bedoeld in artikel 3:132 heeft verlangd van het bijkantoor; en
c
de betrokken toezichthoudende instantie op verzoek van de Nederlandsche Bank instemt met de overdracht.

Artikel 3 121 [Vervallen per 01-09-2008]
1
De verzekeraar die rechten en verplichtingen met instemming van de Nederlandsche Bank heeft overgedragen, doet van de overdracht mededeling in de Staatscourant.
2
Een levensverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar vermeldt bij de mededeling, bedoeld in het eerste lid, de datum waarop de overdracht is geschied. Een schadeverzekeraar doet tevens van de overdracht mededeling op andere door de Nederlandsche Bank te bepalen wijze.
3
De inhoud van de mededelingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, behoeft voorafgaande instemming van de Nederlandsche Bank.
4
Indien in de overdracht levensverzekeringen zijn betrokken die door middel van het verrichten van diensten naar een andere lidstaat zijn gesloten, doet de levensverzekeraar van de overdracht tevens mededeling in die lidstaat. Het derde lid is in dat geval van overeenkomstige toepassing.
5
Indien in de overdracht schadeverzekeringen zijn betrokken, waarbij risico?s zijn verzekerd, die in een andere lidstaat zijn gelegen, doet de schadeverzekeraar van de overdracht tevens mededeling in die lidstaat. Het derde lid is in dat geval van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3 121 [Vervallen per 01-09-2008]
1
De verzekeraar die rechten en verplichtingen met instemming van de Nederlandsche Bank heeft overgedragen, doet van de overdracht mededeling in de Staatscourant.
2
Een levensverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar vermeldt bij de mededeling, bedoeld in het eerste lid, de datum waarop de overdracht is geschied. Een schadeverzekeraar doet tevens van de overdracht mededeling op andere door de Nederlandsche Bank te bepalen wijze.
3
De inhoud van de mededelingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, behoeft voorafgaande instemming van de Nederlandsche Bank.
4
Indien in de overdracht levensverzekeringen zijn betrokken die door middel van het verrichten van diensten naar een andere lidstaat zijn gesloten, doet de levensverzekeraar van de overdracht tevens mededeling in die lidstaat. Het derde lid is in dat geval van overeenkomstige toepassing.
5
Indien in de overdracht schadeverzekeringen zijn betrokken, waarbij risico?s zijn verzekerd, die in een andere lidstaat zijn gelegen, doet de schadeverzekeraar van de overdracht tevens mededeling in die lidstaat. Het derde lid is in dat geval van overeenkomstige toepassing.
6
De overdracht door een schadeverzekeraar wordt ten aanzien van alle andere betrokkenen dan de betrokken schadeverzekeraars van kracht met ingang van de tweede dag, volgend op die van de dagtekening van de Staatscourant waarin de publicatie is geplaatst.
7
De bij de overdracht door een schadeverzekeraar betrokken verzekeringnemers kunnen gedurende drie maanden na de dagtekening van de Staatscourant waarin de publicatie is geplaatst de schadeverzekering schriftelijk opzeggen met ingang van de dag na afloop van deze termijn. De schadeverzekeraar geeft alsdan de vooruitbetaalde premie alsmede de voldane assurantiebelasting terug voor het gedeelte dat evenredig is aan het op de hiervoor bedoelde dag nog niet verstreken gedeelte van de termijn waarvoor de premie en de assurantiebelasting werden betaald.
8
Indien een verzekeringnemer die lid is van een onderlinge waarborgmaatschappij met zetel in Nederland of van een onderneming op onderlinge grondslag met zetel in een staat die geen lidstaat is ingevolge de overdracht geen verzekering meer bij deze verzekeraar heeft lopen, eindigt zijn lidmaatschap uit dien hoofde van rechtswege met ingang van de tweede dag, volgend op die van de dagtekening van de Staatscourant waarin de publicatie is geplaatst.
9
Indien bij de overdracht het lidmaatschap van een onderlinge waarborgmaatschappij met zetel in Nederland of van een onderneming op onderlinge grondslag met zetel buiten Nederland is verkregen, eindigt in geval van opzegging overeenkomstig het zevende lid dit lidmaatschap en de daaruit voortvloeiende aansprakelijkheid voor een tekort van rechtswege met ingang van de dag na afloop van de termijn, bedoeld in dat lid.

Artikel 3 121 [Vervallen per 01-09-2008]
3.5.1a.2
. Levensverzekeraars en schadeverzekeraars met zetel in een andere lidstaat

Artikel 3 125
1
Indien een levensverzekeraar met zetel in een andere lidstaat instemming vraagt aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat van zijn zetel om rechten en verplichtingen uit een levensverzekering in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor over te dragen aan een andere levensverzekeraar, doet hij van de voorgenomen overdracht onverwijld mededeling in de Staatscourant en op andere door de Nederlandsche Bank te bepalen wijze. Daarbij wordt mededeling gedaan van een door de Nederlandsche Bank vast te stellen termijn, waarbinnen de betrokken polishouders zich bij de Nederlandsche Bank schriftelijk tegen de overdracht kunnen verzetten.
2
Indien een vierde of meer van de polishouders zich binnen de gestelde termijn tegen de overdracht heeft verzet, verleent de Nederlandsche Bank geen instemming.
3
Artikel 3:119, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3 125
1
Indien een levensverzekeraar met zetel in een andere lidstaat instemming vraagt aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat van zijn zetel om rechten en verplichtingen uit een levensverzekering in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor over te dragen aan een andere levensverzekeraar, doet hij van de voorgenomen overdracht onverwijld mededeling in de Staatscourant en op andere door de Nederlandsche Bank te bepalen wijze. Daarbij wordt mededeling gedaan van een door de Nederlandsche Bank vast te stellen termijn, waarbinnen de betrokken polishouders zich bij de Nederlandsche Bank schriftelijk tegen de overdracht kunnen verzetten.
2
Indien een vierde of meer van de polishouders zich binnen de gestelde termijn tegen de overdracht heeft verzet, verleent de Nederlandsche Bank geen instemming.
a
een overdracht door een levensverzekeraar aan een levensverzekeraar met zetel in een andere lidstaat, indien de overdracht betrekking heeft op een vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor gesloten levensverzekering waarbij geen sprake is van het verrichten van diensten en de overdracht niet in het belang is van degenen die aan die levensverzekering rechten kunnen ontlenen; en
b
een overdracht door een schadeverzekeraar aan een schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat, indien de overdracht betrekking heeft op een vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor gesloten schadeverzekering waarvan de risico?s in Nederland zijn gelegen en de overdracht niet in het belang is van degenen die aan die schadeverzekering rechten kunnen ontlenen.
3
Artikel 3:119, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
a
een overdracht door een levensverzekeraar aan een levensverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is, indien de overdracht betrekking heeft op een vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor gesloten levensverzekering waarbij geen sprake is van het verrichten van diensten, tenzij de overdracht in het belang is van degenen die aan die levensverzekering rechten kunnen ontlenen;
b
een overdracht door een schadeverzekeraar aan een schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is, indien de overdracht betrekking heeft op een vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor gesloten schadeverzekering waarvan de risico?s in Nederland zijn gelegen, tenzij de overdracht in het belang is van degenen die aan die schadeverzekering rechten kunnen ontlenen.

Artikel 3 125
1
Indien een levensverzekeraar met zetel in een andere lidstaat instemming vraagt aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat van zijn zetel om rechten en verplichtingen uit een levensverzekering in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor over te dragen aan een andere levensverzekeraar, doet hij van de voorgenomen overdracht onverwijld mededeling in de Staatscourant en op andere door de Nederlandsche Bank te bepalen wijze. Daarbij wordt mededeling gedaan van een door de Nederlandsche Bank vast te stellen termijn, waarbinnen de betrokken polishouders zich bij de Nederlandsche Bank schriftelijk tegen de overdracht kunnen verzetten.
2
Indien een vierde of meer van de polishouders zich binnen de gestelde termijn tegen de overdracht heeft verzet, verleent de Nederlandsche Bank geen instemming.
3
Artikel 3:119, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
4
In geval van overdracht door een schadeverzekeraar kunnen de bij een overdracht betrokken verzekeringnemers de schadeverzekering volgens de door het recht van de betrokken lidstaat bepaalde wijze opzeggen. Bij gebreke van een regeling in die lidstaat is artikel 3:120, zevende lid, van overeenkomstige toepassing.
5
Indien bij de overdracht door een schadeverzekeraar het lidmaatschap van een onderlinge waarborgmaatschappij met zetel in Nederland of van een onderneming op onderlinge grondslag met zetel buiten Nederland is verkregen, eindigt in geval van opzegging ingevolge het vierde lid dit lidmaatschap en de daaruit voortvloeiende aansprakelijkheid voor een tekort van rechtswege volgens de door het recht van de betrokken lidstaat bepaalde wijze, dan wel, bij gebreke van een regeling in die lidstaat, met ingang van de dag na afloop van de termijn, bedoeld in artikel 3:120, zevende lid.
6
Indien een verzekeringnemer die lid is van een onderneming op onderlinge grondslag ingevolge de overdracht geen levensverzekeringen meer bij de levensverzekeraar heeft lopen, eindigt zijn lidmaatschap van rechtswege volgens de door het recht van de betrokken lidstaat bepaalde wijze, dan wel, bij gebreke van een regeling in die lidstaat, met ingang van de tweede dag, volgend op die van de dagtekening van de Staatscourant waarin de publicatie is geplaatst.

Artikel 3 125
1
Indien een levensverzekeraar met zetel in een andere lidstaat instemming vraagt aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat van zijn zetel om rechten en verplichtingen uit een levensverzekering in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor over te dragen aan een andere levensverzekeraar, doet hij van de voorgenomen overdracht onverwijld mededeling in de Staatscourant en op andere door de Nederlandsche Bank te bepalen wijze. Daarbij wordt mededeling gedaan van een door de Nederlandsche Bank vast te stellen termijn, waarbinnen de betrokken polishouders zich bij de Nederlandsche Bank schriftelijk tegen de overdracht kunnen verzetten.
2
Indien een vierde of meer van de polishouders zich binnen de gestelde termijn tegen de overdracht heeft verzet, verleent de Nederlandsche Bank geen instemming.
3
Artikel 3:119, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3.5.1a.3
. Levensverzekeraars en schadeverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is

Artikel 3 130 [Vervallen per 01-09-2008]
1
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is die rechten en verplichtingen uit levensverzekering onderscheidenlijk rechten of verplichtingen krachtens schadeverzekering, door hem bij het verrichten van diensten naar Nederland gesloten, met instemming van de bevoegde toezichthoudende instantie aan een andere levensverzekeraar onderscheidenlijk een andere schadeverzekeraar heeft overgedragen, doet van de overdracht in Nederland mededeling op door de Nederlandsche Bank te bepalen wijze.
a
een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in Nederland indien deze levensverzekeraar of schadeverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge en de Nederlandsche Bank geen herstelplan ingevolge artikel 3:132 heeft verlangd van de verzekeraar;
b
een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat indien de toezichthoudende instantie van die lidstaat op verzoek van de Nederlandsche Bank heeft verklaard dat deze levensverzekeraar of schadeverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge;
2
De inhoud van de mededeling, bedoeld in het eerste lid, behoeft voorafgaande instemming van de Nederlandsche Bank.
3
In afwijking van het eerste en tweede lid kunnen levensverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is hun rechten en verplichtingen uit een individuele levensverzekering op schriftelijk verzoek van de verzekeringnemer overdragen.

Artikel 3 130 [Vervallen per 01-09-2008]
1
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is die rechten en verplichtingen uit levensverzekering onderscheidenlijk rechten of verplichtingen krachtens schadeverzekering, door hem bij het verrichten van diensten naar Nederland gesloten, met instemming van de bevoegde toezichthoudende instantie aan een andere levensverzekeraar onderscheidenlijk een andere schadeverzekeraar heeft overgedragen, doet van de overdracht in Nederland mededeling op door de Nederlandsche Bank te bepalen wijze.
a
een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in Nederland indien deze levensverzekeraar of schadeverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge en de Nederlandsche Bank geen herstelplan ingevolge artikel 3:132 heeft verlangd van de verzekeraar;
b
een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat indien de toezichthoudende instantie van die lidstaat op verzoek van de Nederlandsche Bank heeft verklaard dat deze levensverzekeraar of schadeverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge;
2
De inhoud van de mededeling, bedoeld in het eerste lid, behoeft voorafgaande instemming van de Nederlandsche Bank.

Artikel 3 130 [Vervallen per 01-09-2008]
1
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is die rechten en verplichtingen uit levensverzekering onderscheidenlijk rechten of verplichtingen krachtens schadeverzekering, door hem bij het verrichten van diensten naar Nederland gesloten, met instemming van de bevoegde toezichthoudende instantie aan een andere levensverzekeraar onderscheidenlijk een andere schadeverzekeraar heeft overgedragen, doet van de overdracht in Nederland mededeling op door de Nederlandsche Bank te bepalen wijze.
a
een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in Nederland indien deze levensverzekeraar of schadeverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge en de Nederlandsche Bank geen herstelplan ingevolge artikel 3:132 heeft verlangd van de verzekeraar;
b
een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat indien de toezichthoudende instantie van die lidstaat op verzoek van de Nederlandsche Bank heeft verklaard dat deze levensverzekeraar of schadeverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge;
c
een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, indien het betrokken bijkantoor, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge en de Nederlandsche Bank geen herstelplan ingevolge artikel 3:132 heeft verlangd van die levensverzekeraar of schadeverzekeraar.
2
De inhoud van de mededeling, bedoeld in het eerste lid, behoeft voorafgaande instemming van de Nederlandsche Bank.

Artikel 3 130 [Vervallen per 01-09-2008]
1
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is die rechten en verplichtingen uit levensverzekering onderscheidenlijk rechten of verplichtingen krachtens schadeverzekering, door hem bij het verrichten van diensten naar Nederland gesloten, met instemming van de bevoegde toezichthoudende instantie aan een andere levensverzekeraar onderscheidenlijk een andere schadeverzekeraar heeft overgedragen, doet van de overdracht in Nederland mededeling op door de Nederlandsche Bank te bepalen wijze.
2
De inhoud van de mededeling, bedoeld in het eerste lid, behoeft voorafgaande instemming van de Nederlandsche Bank.

Artikel 3 130 [Vervallen per 01-09-2008]
3.5.1a.4
. Natura-uitvaartverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat

Artikel 3 131
1
Een natura-uitvaartverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat die rechten en verplichtingen uit natura-uitvaartverzekering wenst over te dragen, behoeft daarvoor instemming van de Nederlandsche Bank indien het betreft de overdracht van rechten en verplichtingen uit natura-uitvaartverzekering gesloten vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, aan een andere natura-uitvaartverzekeraar of aan een levensverzekeraar in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een vestiging in Nederland.
2
Indien de wetgeving van een andere staat niet voorziet in een instemmingprocedure voor een natura-uitvaartverzekeraar met zetel aldaar tot overdracht van zijn rechten en verplichtingen uit natura-uitvaartverzekering, gesloten vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, aan een andere natura-uitvaartverzekeraar of aan een levensverzekeraar in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, kan de overdracht plaatsvinden met instemming van de Nederlandsche Bank.
3
De Nederlandsche Bank stemt slechts in met een overdracht als bedoeld in het eerste lid aan:
a
een natura-uitvaartverzekeraar in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een vestiging in Nederland indien deze natura-uitvaartverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over de vereiste solvabiliteitsmarge en de Nederlandsche Bank geen herstelplan ingevolge artikel 3:132 of 3:134 heeft verlangd van de natura-uitvaartverzekeraar;
b
een levensverzekeraar in het kader van diens bedrijfsuitoefening vanuit een vestiging in Nederland indien deze levensverzekeraar, mede gelet op de voorgenomen overdracht, beschikt over de vereiste solvabiliteitsmarge en, voorzover het betreft een levensverzekeraar met zetel in een lidstaat, de Nederlandsche Bank of een toezichthoudende instantie van een lidstaat geen herstelplan ingevolge artikel 3:132 onderscheidenlijk een herstelplan dat overeenkomt met het herstelplan, bedoeld in artikel 3:132, heeft verlangd van die levensverzekeraar.
4
De Nederlandsche Bank stemt in met een overdracht als bedoeld in het eerste lid nadat de toezichthoudende instantie, voorzover aanwezig, in de staat van de zetel van de overdragende natura-uitvaartverzekeraar heeft verklaard met die overdracht in te stemmen.
5
In afwijking van het tweede en vierde lid kan een natura-uitvaartverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat zijn rechten en verplichtingen uit een individuele natura-uitvaartverzekering op verzoek van de verzekeringnemer overdragen.
Afdeling 3.5.2. Herstelplan
3.5.2.1
. Verzekeraars met zetel in Nederland

Artikel 3 132
1
Indien de rechten van degenen die als verzekeringnemers, verzekerden of gerechtigden op uitkeringen betrokken zijn bij verzekeringen, gesloten door een verzekeraar met zetel in Nederland, in het gedrang komen, kan de Nederlandsche Bank van de verzekeraar een herstelplan verlangen dat binnen acht weken of zoveel eerder als de Nederlandsche Bank bepaalt, aan haar instemming wordt onderworpen, tenzij artikel 3:136 van toepassing is.
2
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het herstelplan.
3
Indien de Nederlandsche Bank een herstelplan heeft verlangd en de financiële positie van de verzekeraar verslechtert, kan de Nederlandsche Bank aan die verzekeraar voorschrijven dat hij over een hoger minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge beschikt dan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur is voorgeschreven, teneinde te waarborgen dat die verzekeraar in staat is in de nabije toekomst te blijven voldoen aan het bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voorgeschreven minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge. Bij de vaststelling van het niveau van een hoger minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge wordt uitgegaan van het herstelplan, bedoeld in het eerste lid, en kan de termijn worden bepaald waarbinnen het hogere minimumbedrag dient te zijn bereikt.
3.5.2.2
. Levensverzekeraars en schadeverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is

Artikel 3 133

Artikel 3:132 is van overeenkomstige toepassing op levensverzekeraars en schadeverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is.

3.5.2.3
. Herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat en natura-uitvaartverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat

Artikel 3 134

Artikel 3:132 is van overeenkomstige toepassing op herverzekeraars en natura-uitvaartverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat.

Afdeling 3.5.3. Beperking van de beschikkingsbevoegdheid, saneringsplan en financieringsplan
3.5.3.1
. Verzekeraars met zetel in Nederland

Artikel 3 139
1
De Nederlandsche Bank kan, indien aan een verzekeraar op grond van artikel 3:132, derde lid, een hoger minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge is voorgeschreven en die verzekeraar niet of niet meer beschikt over dit minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge, in uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan te verwachten is dat de financiële positie van de verzekeraar nog verder zal verslechteren, de vrije beschikking door de verzekeraar over zijn waarden, waar zij zich ook bevinden, beperken of hem verbieden om anders dan met machtiging van de Nederlandsche Bank te beschikken over deze waarden.
2
De artikelen 3:135, vierde lid, en 3:138, tweede en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
3
Artikel 3:135, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
4
De Nederlandsche Bank heft de beperking of het verbod op zodra de verzekeraar weer voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde eisen met betrekking tot de solvabiliteitsmarge. De Nederlandsche Bank stelt de toezichthoudende instanties, bedoeld in het tweede lid, in kennis van dit besluit.
5
Ingeval het eerste of tweede lid wordt toegepast en de Nederlandsche Bank daartoe aanleiding ziet, stelt zij de toezichthoudende instanties van andere lidstaten waar de herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar een bijkantoor heeft of waarnaar hij vanuit zijn vestigingen in een lidstaat diensten verricht, hiervan in kennis.
6
De Nederlandsche Bank stelt de toezichthoudende instanties, bedoeld in het tweede lid, in kennis van het besluit, bedoeld in het eerste en vijfde lid.

Artikel 3 139
1
De Nederlandsche Bank kan, indien aan een verzekeraar op grond van artikel 3:132, derde lid, een hoger minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge is voorgeschreven en die verzekeraar niet of niet meer beschikt over dit minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge, in uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan te verwachten is dat de financiële positie van de verzekeraar nog verder zal verslechteren, de vrije beschikking door de verzekeraar over zijn waarden, waar zij zich ook bevinden, beperken of hem verbieden om anders dan met machtiging van de Nederlandsche Bank te beschikken over deze waarden.
2
De artikelen 3:135, vierde lid, en 3:138, tweede en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
3
Artikel 3:135, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
4
De Nederlandsche Bank heft de beperking of het verbod op zodra de verzekeraar weer voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde eisen met betrekking tot de solvabiliteitsmarge. De Nederlandsche Bank stelt de toezichthoudende instanties, bedoeld in het tweede lid, in kennis van dit besluit.
5
Ingeval het eerste of tweede lid wordt toegepast en de Nederlandsche Bank daartoe aanleiding ziet, stelt zij de toezichthoudende instanties van andere lidstaten waar de herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar een bijkantoor heeft of waarnaar hij vanuit zijn vestigingen in een lidstaat diensten verricht, hiervan in kennis.

Artikel 3 139
Een verzekeraar met zetel in Nederland wiens solvabiliteitsmarge niet voldoet aan het bij of krachtens artikel 3:57 bepaalde, doet aan de Nederlandsche Bank binnen een door haar te bepalen termijn en op een door haar te bepalen wijze opgave van de in artikel 3:67 bedoelde waarden en van de wijzigingen die daarin optreden.

Artikel 3 139
1
De Nederlandsche Bank kan, indien aan een verzekeraar op grond van artikel 3:132, derde lid, een hoger minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge is voorgeschreven en die verzekeraar niet of niet meer beschikt over dit minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge, in uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan te verwachten is dat de financiële positie van de verzekeraar nog verder zal verslechteren, de vrije beschikking door de verzekeraar over zijn waarden, waar zij zich ook bevinden, beperken of hem verbieden om anders dan met machtiging van de Nederlandsche Bank te beschikken over deze waarden.
2
De artikelen 3:135, vierde lid, en 3:138, tweede en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
3
Artikel 3:135, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
4
De Nederlandsche Bank heft de beperking of het verbod op zodra de verzekeraar weer voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde eisen met betrekking tot de solvabiliteitsmarge. De Nederlandsche Bank stelt de toezichthoudende instanties, bedoeld in het tweede lid, in kennis van dit besluit.

Artikel 3 139
1
De Nederlandsche Bank kan, indien aan een verzekeraar op grond van artikel 3:132, derde lid, een hoger minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge is voorgeschreven en die verzekeraar niet of niet meer beschikt over dit minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge, in uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan te verwachten is dat de financiële positie van de verzekeraar nog verder zal verslechteren, de vrije beschikking door de verzekeraar over zijn waarden, waar zij zich ook bevinden, beperken of hem verbieden om anders dan met machtiging van de Nederlandsche Bank te beschikken over deze waarden.
2
De artikelen 3:135, vierde lid, en 3:138, tweede en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
3.5.3.2
. Levensverzekeraars en schadeverzekeraars met zetel in een andere lidstaat

Artikel 3 140
1
De Nederlandsche Bank neemt een besluit als bedoeld in artikel 3:135, eerste lid, of 3:138, eerste lid, indien de toezichthoudende instantie van een andere lidstaat waar een levensverzekeraar of schadeverzekeraar zijn zetel heeft hierom verzoekt.
2
De Nederlandsche Bank kan in dringende gevallen de in het eerste lid bedoelde maatregelen treffen zonder een daartoe strekkend verzoek van de in dat lid bedoelde toezichthoudende instantie, indien de levensverzekeraar of schadeverzekeraar inbreuk maakt op bij of krachtens deze wet gestelde voorschriften.
3
De beperking of het verbod heeft betrekking op de in Nederland aanwezige waarden. Indien de maatregel wordt getroffen op verzoek van de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar de verzekeraar zijn zetel heeft en die instantie opgave van deze waarden heeft gedaan, houdt de Nederlandsche Bank daarmee rekening.
4
Artikel 3:135, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
5
De Nederlandsche Bank heft de beperking of het verbod op zodra de toezichthoudende instantie, bedoeld in het eerste lid, dat verzoekt of indien daartoe aanleiding bestaat.
6
De Nederlandsche Bank stelt de toezichthoudende instantie, bedoeld in het eerste lid, in kennis van het besluit inzake de beperking of het verbod en van het besluit, bedoeld in het vijfde lid.
7
Indien een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat een bijkantoor heeft in Nederland of diensten verricht naar Nederland en de toezichthoudende instantie van die lidstaat de Nederlandsche Bank in kennis heeft gesteld van de intrekking van de aan die verzekeraar verleende vergunning, doet de Nederlandsche Bank daarvan mededeling in de Staatscourant. Bij deze publicatie wordt tevens mededeling gedaan van de beperking of het verbod, opgelegd ingevolge het eerste lid.
3.5.3.3
. Levensverzekeraars en schadeverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is

Artikel 3 145
1
De Nederlandsche Bank kan, indien aan een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is op grond van artikel 3:132, derde lid, een hoger minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge is voorgeschreven en de levensverzekeraar of schadeverzekeraar niet of niet meer beschikt over dit minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge, in uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan de financiële positie van de levensverzekeraar of schadeverzekeraar nog verder zal verslechteren, de vrije beschikking door de levensverzekeraar of schadeverzekeraar over zijn waarden, waar zij zich ook bevinden, beperken of hem verbieden om anders dan met machtiging van de Nederlandsche Bank te beschikken over deze waarden.
2
Artikel 3:144, tweede tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3
Ten aanzien van een levensverzekeraar of schadeverzekeraar, waarvan op de solvabiliteitsmarge toezicht wordt gehouden door de toezichthoudende instantie van een andere lidstaat op grond van artikel 3:60, tweede lid, neemt de Nederlandsche Bank een besluit als bedoeld in het eerste lid ten aanzien van de hier te lande aanwezige waarden, indien die toezichthoudende instantie dit verzoekt op grond van het feit dat de levensverzekeraar of schadeverzekeraar in soortgelijke omstandigheden verkeert als bedoeld in het eerste lid.
4
Artikel 3:135, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
5
De Nederlandsche Bank heft de beperking of het verbod op zodra de levensverzekeraar of schadeverzekeraar weer voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde eisen met betrekking tot de solvabiliteitsmarge, dan wel, indien het besluit uitsluitend berust op het derde lid, zodra de aldaar bedoelde toezichthoudende instantie hierom verzoekt. De Nederlandsche Bank doet van het besluit tot opheffing van de beperking of het verbod mededeling aan de toezichthoudende instantie, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 3 145

Artikel 3:136 is van overeenkomstige toepassing op levensverzekeraars en schadeverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is.


Artikel 3 145
Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is wiens solvabiliteitsmarge niet voldoet aan het bij of krachtens deze wet bepaalde dan wel aan de in een andere lidstaat gestelde eisen indien een ontheffing is verleend overeenkomstig artikel 3:60, doet aan de Nederlandsche Bank binnen een door haar te bepalen termijn en op een door haar te bepalen wijze opgave van de in artikel 3:68 bedoelde waarden en van de wijzigingen die daarin optreden.

Artikel 3 145
1
De Nederlandsche Bank kan, indien aan een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is op grond van artikel 3:132, derde lid, een hoger minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge is voorgeschreven en de levensverzekeraar of schadeverzekeraar niet of niet meer beschikt over dit minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge, in uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan de financiële positie van de levensverzekeraar of schadeverzekeraar nog verder zal verslechteren, de vrije beschikking door de levensverzekeraar of schadeverzekeraar over zijn waarden, waar zij zich ook bevinden, beperken of hem verbieden om anders dan met machtiging van de Nederlandsche Bank te beschikken over deze waarden.
2
Artikel 3:144, tweede tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3
Ten aanzien van een levensverzekeraar of schadeverzekeraar, waarvan op de solvabiliteitsmarge toezicht wordt gehouden door de toezichthoudende instantie van een andere lidstaat op grond van artikel 3:60, tweede lid, neemt de Nederlandsche Bank een besluit als bedoeld in het eerste lid ten aanzien van de hier te lande aanwezige waarden, indien die toezichthoudende instantie dit verzoekt op grond van het feit dat de levensverzekeraar of schadeverzekeraar in soortgelijke omstandigheden verkeert als bedoeld in het eerste lid.
4
Artikel 3:135, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
5
De Nederlandsche Bank heft de beperking of het verbod op zodra de levensverzekeraar of schadeverzekeraar weer voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde eisen met betrekking tot de solvabiliteitsmarge, dan wel, indien het besluit uitsluitend berust op het derde lid, zodra de aldaar bedoelde toezichthoudende instantie hierom verzoekt. De Nederlandsche Bank doet van het besluit tot opheffing van de beperking of het verbod mededeling aan de toezichthoudende instantie, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 3 145
1
De Nederlandsche Bank kan, indien aan een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is op grond van artikel 3:132, derde lid, een hoger minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge is voorgeschreven en de levensverzekeraar of schadeverzekeraar niet of niet meer beschikt over dit minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge, in uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan de financiële positie van de levensverzekeraar of schadeverzekeraar nog verder zal verslechteren, de vrije beschikking door de levensverzekeraar of schadeverzekeraar over zijn waarden, waar zij zich ook bevinden, beperken of hem verbieden om anders dan met machtiging van de Nederlandsche Bank te beschikken over deze waarden.
2
Artikel 3:144, tweede tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3.5.3.4
. Herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat en natura-uitvaartverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat

Artikel 3 148
1
De Nederlandsche Bank kan indien zich in het geval, bedoeld in artikel 3:136, eerste lid, uitzonderlijke omstandigheden voordoen op grond waarvan de financiële positie van de herverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat of natura-uitvaartverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat nog verder zal verslechteren, alsook in het geval, bedoeld in artikel 3:136, tweede lid, de vrije beschikking door de herverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar over zijn waarden, die betrekking hebben op zijn vanuit Nederland uitgeoefende bedrijf, beperken of hem verbieden om anders dan met machtiging van de Nederlandsche Bank te beschikken over deze waarden.
2
Artikel 3:135, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3
De Nederlandsche Bank heft de beperking of het verbod op zodra de herverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar weer voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde eisen met betrekking tot de solvabiliteitsmarge.

Artikel 3 148
De artikelen 3:136, 3:137 en 3:138, eerste en vierde lid, eerste volzin, zijn van overeenkomstige toepassing op herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat en op natura-uitvaartverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat.

Artikel 3 148
1
De Nederlandsche Bank kan indien zich in het geval, bedoeld in artikel 3:136, eerste lid, uitzonderlijke omstandigheden voordoen op grond waarvan de financiële positie van de herverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat of natura-uitvaartverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat nog verder zal verslechteren, alsook in het geval, bedoeld in artikel 3:136, tweede lid, de vrije beschikking door de herverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar over zijn waarden, die betrekking hebben op zijn vanuit Nederland uitgeoefende bedrijf, beperken of hem verbieden om anders dan met machtiging van de Nederlandsche Bank te beschikken over deze waarden.
2
Artikel 3:135, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3
De Nederlandsche Bank heft de beperking of het verbod op zodra de herverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar weer voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde eisen met betrekking tot de solvabiliteitsmarge.
Afdeling 3.5.4. Opvangregeling voor levensverzekeraars
3.5.4.1
. Levensverzekeraars met zetel in Nederland

Artikel 3 158
1
De Nederlandsche Bank stelt, gehoord de vertrouwenscommissie, het einde van de toepassing van de opvang vast.
2
De Nederlandsche Bank deelt het einde van de toepassing van de opvang mede aan de levensverzekeraar en de opvanginstelling.

Artikel 3 158
1
De Nederlandsche Bank stelt, gehoord de vertrouwenscommissie, het einde van de toepassing van de opvang vast.
a
per opvangsituatie maximaal € 106.805.088 [Red: per 1 januari 2008: € 123.021.630] ter beschikking kan worden gesteld; en
b
het ter beschikking staande bedrag ten aanzien waarvan naar het oordeel van de Nederlandsche Bank bij het in werking stellen van de opvang, gehoord de vertrouwenscommissie, het aanmerkelijke risico bestaat dat het niet wordt terugbetaald, nooit hoger is dan € 106.805.088[Red: per 1 januari 2008: € 123.021.630] .
c
de portefeuille van de levensverzekeraar nog overlevingskans heeft.
2
De Nederlandsche Bank deelt het einde van de toepassing van de opvang mede aan de levensverzekeraar en de opvanginstelling.
3
Indien na beëindiging van de toepassing van de opvang, waarbij een portefeuilleoverdracht heeft plaatsgevonden, bij de opvanginstelling een batig saldo resteert, keert de opvanginstelling dit uit aan de levensverzekeraar ten behoeve waarvan de opvang is toegepast.

Artikel 3 158
1
De Nederlandsche Bank stelt, gehoord de vertrouwenscommissie, het einde van de toepassing van de opvang vast.
a
per opvangsituatie maximaal € 106.805.088 [Red: per 1 januari 2008: € 123.021.630] ter beschikking kan worden gesteld; en
b
het ter beschikking staande bedrag ten aanzien waarvan naar het oordeel van de Nederlandsche Bank bij het in werking stellen van de opvang, gehoord de vertrouwenscommissie, het aanmerkelijke risico bestaat dat het niet wordt terugbetaald, nooit hoger is dan € 106.805.088[Red: per 1 januari 2008: € 123.021.630] .
c
de portefeuille van de levensverzekeraar nog overlevingskans heeft.
2
De Nederlandsche Bank deelt het einde van de toepassing van de opvang mede aan de levensverzekeraar en de opvanginstelling.
3
Indien na beëindiging van de toepassing van de opvang, waarbij een portefeuilleoverdracht heeft plaatsgevonden, bij de opvanginstelling een batig saldo resteert, keert de opvanginstelling dit uit aan de levensverzekeraar ten behoeve waarvan de opvang is toegepast.
4
De opvanginstelling trekt na beëindiging van de toepassing van de opvang in elk geval de aandelen in die niet het minimumkapitaal, bedoeld in artikel 67, tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek vertegenwoordigen. De aandeelhouders werken hieraan mee.
5
De Nederlandsche Bank, gehoord de vertrouwenscommissie, stelt het bedrag vast dat in een voorkomend geval beschikbaar wordt gesteld voor de toepassing van de opvang. De Nederlandsche Bank bepaalt per levensverzekeraar in hoeverre dit bedrag in de vorm van aandelen in de opvanginstelling wordt genomen en in hoeverre dit bedrag in de vorm van een achtergestelde lening aan de opvanginstelling wordt verstrekt. De levensverzekeraars waarop deze paragraaf van toepassing is, nemen de aandelen en verstrekken de achtergestelde lening. Voor dit nemen van de aandelen, het houden ervan en het uitoefenen van de daarmee verbonden zeggenschap is geen verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 3:95, aanhef en eerste lid, onderdeel d, vereist. De Nederlandsche Bank bepaalt de voorwaarden van de achtergestelde lening.

Artikel 3 158
1
De Nederlandsche Bank stelt, gehoord de vertrouwenscommissie, het einde van de toepassing van de opvang vast.
2
De Nederlandsche Bank deelt het einde van de toepassing van de opvang mede aan de levensverzekeraar en de opvanginstelling.
3
Indien na beëindiging van de toepassing van de opvang, waarbij een portefeuilleoverdracht heeft plaatsgevonden, bij de opvanginstelling een batig saldo resteert, keert de opvanginstelling dit uit aan de levensverzekeraar ten behoeve waarvan de opvang is toegepast.
4
De opvanginstelling trekt na beëindiging van de toepassing van de opvang in elk geval de aandelen in die niet het minimumkapitaal, bedoeld in artikel 67, tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek vertegenwoordigen. De aandeelhouders werken hieraan mee.

Artikel 3 158
De Nederlandsche Bank kan de levensverzekeraar en de opvanginstelling aanwijzingen geven in het belang van de goede werking van de opvang. De levensverzekeraar en de opvanginstelling volgen de aanwijzingen van de Nederlandsche Bank op. De aanwijzingen hebben geen betrekking op de herverzekeringsvoorwaarden, bedoeld in artikel 3:152, tweede lid, laatste volzin.

Artikel 3 158
1
De Nederlandsche Bank stelt, gehoord de vertrouwenscommissie, het einde van de toepassing van de opvang vast.
2
De Nederlandsche Bank deelt het einde van de toepassing van de opvang mede aan de levensverzekeraar en de opvanginstelling.
3
Indien na beëindiging van de toepassing van de opvang, waarbij een portefeuilleoverdracht heeft plaatsgevonden, bij de opvanginstelling een batig saldo resteert, keert de opvanginstelling dit uit aan de levensverzekeraar ten behoeve waarvan de opvang is toegepast.
4
De opvanginstelling trekt na beëindiging van de toepassing van de opvang in elk geval de aandelen in die niet het minimumkapitaal, bedoeld in artikel 67, tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek vertegenwoordigen. De aandeelhouders werken hieraan mee.
5
De Nederlandsche Bank, gehoord de vertrouwenscommissie, stelt het bedrag vast dat in een voorkomend geval beschikbaar wordt gesteld voor de toepassing van de opvang. De Nederlandsche Bank bepaalt per levensverzekeraar in hoeverre dit bedrag in de vorm van aandelen in de opvanginstelling wordt genomen en in hoeverre dit bedrag in de vorm van een achtergestelde lening aan de opvanginstelling wordt verstrekt. De levensverzekeraars waarop deze paragraaf van toepassing is, nemen de aandelen en verstrekken de achtergestelde lening. Voor dit nemen van de aandelen, het houden ervan en het uitoefenen van de daarmee verbonden zeggenschap is geen verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 3:95, aanhef en eerste lid, onderdeel d, vereist. De Nederlandsche Bank bepaalt de voorwaarden van de achtergestelde lening.
6
De levensverzekeraars waarop deze paragraaf van toepassing is verschaffen het ingevolge het vijfde lid vastgestelde bedrag. De Nederlandsche Bank legt daartoe aan de levensverzekeraars een aanslag op.
7
Het zesde lid is niet van toepassing op opvanginstellingen en op levensverzekeraars ten aanzien waarvan opvang wordt toegepast of is toegepast en die uit dien hoofde nog verplichtingen hebben.
8
De Nederlandsche Bank kan een levensverzekeraar ontheffing verlenen van het zesde lid, eerste volzin, indien de bijdrage tot gevolg zal hebben dat de solvabiliteitsmarge van die levensverzekeraar niet meer zal voldoen aan artikel 3:57 en de levensverzekeraar niet in staat lijkt te zijn de solvabiliteitsmarge binnen een redelijke termijn op de vereiste omvang te brengen.
9
Ingeval een levensverzekeraar niet voldoet aan zijn verplichtingen, voortvloeiend uit het zesde lid, kan de Nederlandsche Bank een dwangbevel uitvaardigen, dat executoir kan worden verklaard door de voorzieningenrechter van de rechtbank van het rechtsgebied waarvan de Nederlandsche Bank is gevestigd en dan een executoriale titel oplevert, die met de toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering door de Nederlandsche Bank ten uitvoer gelegd kan worden.
10
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot opvang op grond van deze paragraaf.
11
Tegen de beschikking staat uitsluitend beroep in cassatie open. Tot het instellen van beroep in cassatie tegen de beschikking van de rechtbank uit hoofde van deze paragraaf is, buiten de Nederlandsche Bank, de levensverzekeraar bevoegd, ongeacht of deze bij de rechtbank is verschenen.
12
Beroep in cassatie tegen de beschikking wordt ingesteld binnen veertien dagen na de dag van de uitspraak van de rechtbank. De behandeling heeft in raadkamer plaats en geschiedt met de grootste spoed. De uitspraak wordt niet in het openbaar gedaan.

Artikel 3 158
1
De Nederlandsche Bank stelt, gehoord de vertrouwenscommissie, het einde van de toepassing van de opvang vast.
2
De Nederlandsche Bank deelt het einde van de toepassing van de opvang mede aan de levensverzekeraar en de opvanginstelling.
3
Indien na beëindiging van de toepassing van de opvang, waarbij een portefeuilleoverdracht heeft plaatsgevonden, bij de opvanginstelling een batig saldo resteert, keert de opvanginstelling dit uit aan de levensverzekeraar ten behoeve waarvan de opvang is toegepast.
4
De opvanginstelling trekt na beëindiging van de toepassing van de opvang in elk geval de aandelen in die niet het minimumkapitaal, bedoeld in artikel 67, tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek vertegenwoordigen. De aandeelhouders werken hieraan mee.

Artikel 3 158
1
De Nederlandsche Bank stelt, gehoord de vertrouwenscommissie, het einde van de toepassing van de opvang vast.
a
per opvangsituatie maximaal € 106.805.088 [Red: per 1 januari 2008: € 123.021.630] ter beschikking kan worden gesteld; en
b
het ter beschikking staande bedrag ten aanzien waarvan naar het oordeel van de Nederlandsche Bank bij het in werking stellen van de opvang, gehoord de vertrouwenscommissie, het aanmerkelijke risico bestaat dat het niet wordt terugbetaald, nooit hoger is dan € 106.805.088[Red: per 1 januari 2008: € 123.021.630] .
2
De Nederlandsche Bank deelt het einde van de toepassing van de opvang mede aan de levensverzekeraar en de opvanginstelling.
3
Indien na beëindiging van de toepassing van de opvang, waarbij een portefeuilleoverdracht heeft plaatsgevonden, bij de opvanginstelling een batig saldo resteert, keert de opvanginstelling dit uit aan de levensverzekeraar ten behoeve waarvan de opvang is toegepast.
4
De opvanginstelling trekt na beëindiging van de toepassing van de opvang in elk geval de aandelen in die niet het minimumkapitaal, bedoeld in artikel 67, tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek vertegenwoordigen. De aandeelhouders werken hieraan mee.
5
De Nederlandsche Bank, gehoord de vertrouwenscommissie, stelt het bedrag vast dat in een voorkomend geval beschikbaar wordt gesteld voor de toepassing van de opvang. De Nederlandsche Bank bepaalt per levensverzekeraar in hoeverre dit bedrag in de vorm van aandelen in de opvanginstelling wordt genomen en in hoeverre dit bedrag in de vorm van een achtergestelde lening aan de opvanginstelling wordt verstrekt. De levensverzekeraars waarop deze paragraaf van toepassing is, nemen de aandelen en verstrekken de achtergestelde lening. Voor dit nemen van de aandelen, het houden ervan en het uitoefenen van de daarmee verbonden zeggenschap is geen verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 3:95, aanhef en eerste lid, onderdeel d, vereist. De Nederlandsche Bank bepaalt de voorwaarden van de achtergestelde lening.
6
De levensverzekeraars waarop deze paragraaf van toepassing is verschaffen het ingevolge het vijfde lid vastgestelde bedrag. De Nederlandsche Bank legt daartoe aan de levensverzekeraars een aanslag op.
7
Het zesde lid is niet van toepassing op opvanginstellingen en op levensverzekeraars ten aanzien waarvan opvang wordt toegepast of is toegepast en die uit dien hoofde nog verplichtingen hebben.
8
De Nederlandsche Bank kan een levensverzekeraar ontheffing verlenen van het zesde lid, eerste volzin, indien de bijdrage tot gevolg zal hebben dat de solvabiliteitsmarge van die levensverzekeraar niet meer zal voldoen aan artikel 3:57 en de levensverzekeraar niet in staat lijkt te zijn de solvabiliteitsmarge binnen een redelijke termijn op de vereiste omvang te brengen.
9
Ingeval een levensverzekeraar niet voldoet aan zijn verplichtingen, voortvloeiend uit het zesde lid, kan de Nederlandsche Bank een dwangbevel uitvaardigen, dat executoir kan worden verklaard door de voorzieningenrechter van de rechtbank van het rechtsgebied waarvan de Nederlandsche Bank is gevestigd en dan een executoriale titel oplevert, die met de toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering door de Nederlandsche Bank ten uitvoer gelegd kan worden.
10
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot opvang op grond van deze paragraaf.

Artikel 3 158
1
De Nederlandsche Bank stelt, gehoord de vertrouwenscommissie, het einde van de toepassing van de opvang vast.
2
De Nederlandsche Bank deelt het einde van de toepassing van de opvang mede aan de levensverzekeraar en de opvanginstelling.

Artikel 3 158
1
De Nederlandsche Bank stelt, gehoord de vertrouwenscommissie, het einde van de toepassing van de opvang vast.
2
De Nederlandsche Bank deelt het einde van de toepassing van de opvang mede aan de levensverzekeraar en de opvanginstelling.
3
Indien na beëindiging van de toepassing van de opvang, waarbij een portefeuilleoverdracht heeft plaatsgevonden, bij de opvanginstelling een batig saldo resteert, keert de opvanginstelling dit uit aan de levensverzekeraar ten behoeve waarvan de opvang is toegepast.
4
De opvanginstelling trekt na beëindiging van de toepassing van de opvang in elk geval de aandelen in die niet het minimumkapitaal, bedoeld in artikel 67, tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek vertegenwoordigen. De aandeelhouders werken hieraan mee.
3.5.4.2
. Levensverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is

Artikel 3 159
Paragraaf 3.5.4.1. is van overeenkomstige toepassing op levensverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is, die vanuit in Nederland gelegen bijkantoren het bedrijf van levensverzekeraar uitoefenen, voorzover het betreft overeenkomsten uit directe verzekering gesloten vanuit een bijkantoor in Nederland, tenzij met betrekking tot het bijkantoor een ontheffing is verleend in de zin van artikel 3:60.
Afdeling 3.5.5. Noodregeling en saneringsmaatregelen en liquidatieprocedures naar buitenlands recht
3.5.5.1
. Financiële ondernemingen met zetel in Nederland

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.
3
De rechtbank verleent de bijzondere machtiging evenmin zolang de Nederlandsche Bank de opvang niet in werking heeft gesteld, tenzij de Nederlandsche Bank aan de bewindvoerders mededeling heeft gedaan van de omstandigheid dat er geen aanleiding is tot die inwerkingstelling.
4
Artikel 3:151, eerste en tweede lid, is niet van toepassing.
5
Vorderingen die niet worden genoemd in het tweede, derde en vierde lid, worden eerst dan voldaan indien de vorderingen, bedoeld in het tweede, derde en vierde lid zijn voldaan en, in geval van vorderingen, bedoeld in het tweede en derde lid, indien vaststaat dat in de toekomst zodanige vorderingen niet meer zullen ontstaan, naar evenredigheid van elke vordering, behoudens de door de wet erkende redenen van voorrang.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
a
bij de overdracht van rechten en verplichtingen krachtens verzekering die de verzekeraar met zetel in Nederland heeft gesloten, tot wijziging van die verzekering; of
b
tot verkorting van de duur van verzekering.
c
zowel overdracht als bedoeld in onderdeel a als liquidatie als bedoeld in onderdeel b.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.
3
De rechtbank verleent de bijzondere machtiging evenmin zolang de Nederlandsche Bank de opvang niet in werking heeft gesteld, tenzij de Nederlandsche Bank aan de bewindvoerders mededeling heeft gedaan van de omstandigheid dat er geen aanleiding is tot die inwerkingstelling.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.
3
De rechtbank verleent de bijzondere machtiging evenmin zolang de Nederlandsche Bank de opvang niet in werking heeft gesteld, tenzij de Nederlandsche Bank aan de bewindvoerders mededeling heeft gedaan van de omstandigheid dat er geen aanleiding is tot die inwerkingstelling.
4
Artikel 3:151, eerste en tweede lid, is niet van toepassing.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.

Artikel 3 201
De Nederlandsche Bank zendt een afschrift van de voordracht of het verzoek, bedoeld in artikel 3:164, eerste lid, aan de kredietinstelling of verzekeraar met zetel in Nederland en deelt de inhoud daarvan mede aan de toezichthoudende instanties van de andere lidstaten waar een bijkantoor van de desbetreffende financiële onderneming is gelegen of waarnaar zij diensten verricht vanuit haar vestigingen in andere lidstaten.

Artikel 3 201
De beschikkingen, bedoeld in de artikelen 3:160, eerste en tweede lid, 3:161 en 3:164, eerste lid, worden met redenen omkleed.

Artikel 3 201
Indien de rechtbank een machtiging als bedoeld in artikel 3:163, eerste lid, verleent, bepaalt de rechtbank de duur van de machtiging op ten hoogste anderhalf jaar. Indien een machtiging tot overdracht wordt uitgebreid tot een machtiging tot zowel overdracht als liquidatie, bepaalt de rechtbank de duur van de machtiging tot zowel overdracht als liquidatie op de resterende duur van de machtiging tot overdracht. Voor het verstrijken van de gestelde termijn kunnen de bewindvoerders eenmaal of meermalen verlenging van de geldigheidsduur voor ten hoogste anderhalf jaar verzoeken. Het verzoek wordt behandeld op dezelfde wijze als een verzoek tot het uitspreken van de noodregeling. Zolang bij de afloop van de geldigheidsduur van de machtiging op een verzoek tot verlenging niet is beschikt, blijft de machtiging gehandhaafd.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.
3
De rechtbank verleent de bijzondere machtiging evenmin zolang de Nederlandsche Bank de opvang niet in werking heeft gesteld, tenzij de Nederlandsche Bank aan de bewindvoerders mededeling heeft gedaan van de omstandigheid dat er geen aanleiding is tot die inwerkingstelling.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.
3
De rechtbank verleent de bijzondere machtiging evenmin zolang de Nederlandsche Bank de opvang niet in werking heeft gesteld, tenzij de Nederlandsche Bank aan de bewindvoerders mededeling heeft gedaan van de omstandigheid dat er geen aanleiding is tot die inwerkingstelling.
4
Artikel 3:151, eerste en tweede lid, is niet van toepassing.

Artikel 3 201
Indien een machtiging is gegeven als bedoeld in artikel 3:163, eerste lid, aanhef en onderdeel b of c:
a
stellen de bewindvoerders alle bekende schuldeisers regelmatig op passende wijze in kennis van in ieder geval het verloop van de noodregeling; en
b
deelt de Nederlandsche Bank de toezichthoudende instanties van de andere lidstaten die zulks verzoeken het verloop van de noodregeling mede.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.
a
de vorderingen uit hoofde van verzekering betreffende periodieke uitkeringen ter zake van ziekte, letsel of overlijden van natuurlijke personen, ontstaan krachtens een schadeverzekering, met uitzondering evenwel van uitkeringen, krachtens een herverzekering aan een andere verzekeraar verschuldigd, en van uitkeringen ter zake van pensioenen, toegezegd aan werknemers of gewezen werknemers van de verzekeraar of aan hun nabestaanden;
b
de vorderingen van werknemers en gewezen werknemers alsmede de vorderingen van hun nabestaanden met betrekking tot reeds vervallen termijnen van pensioen voorzover de vordering niet ouder is dan een jaar;
ingeval deze overboekingsoverdracht of financiëlezekerheidsovereenkomst is gegeven onderscheidenlijk gesloten voor het tijdstip waarop de rechtbank de beschikking heeft gegeven.
3
Het eerste lid en artikel 3:175, eerste lid, kunnen niet aan derden worden tegengeworpen ten aanzien van een door een financiële onderneming als bedoeld in het tweede lid:
a
gegeven overboekingsopdracht, opdracht tot verrekening of enige uit een dergelijke opdracht voortvloeiende betaling, levering, verrekening of andere rechtshandeling die benodigd is om de opdracht volledig uit te voeren, ingeval de overboekingsopdracht is gegeven na het tijdstip waarop de rechtbank een beschikking als bedoeld in het eerste lid heeft gegeven, indien de opdracht in een systeem als bedoeld in artikel 212a, onderdeel b, van de Faillissementswet, wordt uitgevoerd op de dag waarop de rechtbank de beschikking heeft gegeven en de centrale tegenpartij, de afwikkelende instantie of het verrekeningsinstituut, bedoeld in artikel 212a van de Faillissementswet, kan aantonen dat deze ten tijde van de uitvoering van de opdracht niet op de hoogte was of op de hoogte behoorde te zijn van de door de rechtbank gegeven beschikking; of
b
gesloten financiëlezekerheidsovereenkomst als bedoeld in artikel 51 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, of enige uit een dergelijke overeenkomst voortvloeiende betaling, levering, verrekening of andere rechtshandeling die benodigd is om die overeenkomst volledig uit te voeren, ingeval de financiëlezekerheidsovereenkomst is gesloten na het tijdstip waarop de rechtbank een beschikking als bedoeld in het eerste lid heeft gegeven, indien de zekerheidsnemer kan aantonen dat deze ten tijde van het sluiten van die overeenkomst niet op de hoogte was of op de hoogte behoorde te zijn van de door de rechtbank gegeven beschikking.
4
Het tweede en het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op goederenrechtelijke zekerheidsrechten die door financiële ondernemingen als bedoeld in het tweede lid in verband met deelname aan een systeem als bedoeld in artikel 212a, onderdeel b, van de Faillissementswet, zijn gevestigd ten behoeve van een centrale bank als bedoeld in artikel 212a, onderdeel h, van de Faillissementswet of ten behoeve van een financiële onderneming die deelneemt aan het systeem.
5
In afwijking van het eerste lid werkt een in dat lid bedoelde beschikking niet terug ten aanzien van een door financiële ondernemingen als bedoeld in het tweede lid, voor het tijdstip waarop de rechtbank de beschikking heeft gegeven, gesloten financiëlezekerheidsovereenkomst als bedoeld in artikel 51 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of een overdracht of vestiging van een pandrecht op grond daarvan, of enige uit een dergelijke overeenkomst voortvloeiende betaling, levering, verrekening of andere rechtshandeling die benodigd is om die overeenkomst volledig uit te voeren.
6
Het eerste lid kan niet aan derden worden tegengeworpen ten aanzien van een, door een financiële onderneming als bedoeld in het tweede lid, na het tijdstip waarop de rechtbank een beschikking als bedoeld in het eerste lid heeft gegeven, gesloten financiëlezekerheidsovereenkomst als bedoeld in artikel 51 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, of enige uit een dergelijke overeenkomst voortvloeiende betaling, levering, verrekening of andere rechtshandeling die benodigd is om die overeenkomst volledig uit te voeren, indien de zekerheidsnemer kan aantonen dat deze niet op de hoogte was of behoorde te zijn van de door de rechtbank gegeven beschikking.
7
De rechtbank vermeldt op een beschikking als bedoeld in het eerste lid het tijdstip waarop de beschikking is gegeven tot op de minuut nauwkeurig.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.
3
De rechtbank verleent de bijzondere machtiging evenmin zolang de Nederlandsche Bank de opvang niet in werking heeft gesteld, tenzij de Nederlandsche Bank aan de bewindvoerders mededeling heeft gedaan van de omstandigheid dat er geen aanleiding is tot die inwerkingstelling.
4
Artikel 3:151, eerste en tweede lid, is niet van toepassing.
5
Vorderingen die niet worden genoemd in het tweede, derde en vierde lid, worden eerst dan voldaan indien de vorderingen, bedoeld in het tweede, derde en vierde lid zijn voldaan en, in geval van vorderingen, bedoeld in het tweede en derde lid, indien vaststaat dat in de toekomst zodanige vorderingen niet meer zullen ontstaan, naar evenredigheid van elke vordering, behoudens de door de wet erkende redenen van voorrang.
6
De in het vijfde lid bedoelde redenen van voorrang gelden zowel voor vorderingen van schuldeisers met gewone verblijfplaats, woonplaats of statutaire zetel in Nederland als voor soortgelijke vorderingen van schuldeisers met gewone verblijfplaats, woonplaats of statutaire zetel in een andere lidstaat.
7
Wijzigingen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, die op een levensverzekering betrekking hebben, kunnen niet tot gevolg hebben dat aan verzekeringnemers meer verplichtingen worden opgelegd.
8
Wordt een besluit van aandeelhouders of leden dat ingevolge de statuten of reglement van de financiële onderneming, bedoeld in het eerste lid, voor een handeling is vereist, niet genomen of verkrijgt dit besluit niet de volgens de statuten of reglementen vereiste toestemming, dan kunnen de bewindvoerders dit besluit nemen.
9
De bewindvoerders kunnen personen machtigen alle of een deel van de bevoegdheden uit te oefenen die zij ingevolge het eerste lid hebben. De bewindvoerders kunnen de rechtbank verzoeken een beloning voor de gemachtigden vast te stellen. De bewindvoerders doen van de naam en woonplaats van een door hen gemachtigde alsook van de intrekking van een machtiging mededeling in de Staatscourant.
10
Het loon van de personen, aangewezen ingevolge artikel 3:165, eerste lid, het loon en de verschotten van de bewindvoerders, alsmede de overige kosten van de noodregeling worden bepaald door de rechtbank en vormen een boedelschuld.
11
De bewindvoerders kunnen de bestuurders, commissarissen en vertegenwoordigers namens de financiële onderneming, bedoeld in het eerste lid, ontslaan. Bij dit ontslag worden de overeengekomen of wettelijke termijnen in acht genomen, met dien verstande echter dat een termijn van zes weken in elk geval voldoende is.
12
De bewindvoerders kunnen personen aanwijzen om hen te vertegenwoordigen of anderszins bij te staan.
13
Artikel 69 van de Faillissementswet is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.
3
De rechtbank verleent de bijzondere machtiging evenmin zolang de Nederlandsche Bank de opvang niet in werking heeft gesteld, tenzij de Nederlandsche Bank aan de bewindvoerders mededeling heeft gedaan van de omstandigheid dat er geen aanleiding is tot die inwerkingstelling.
4
Artikel 3:151, eerste en tweede lid, is niet van toepassing.
5
Vorderingen die niet worden genoemd in het tweede, derde en vierde lid, worden eerst dan voldaan indien de vorderingen, bedoeld in het tweede, derde en vierde lid zijn voldaan en, in geval van vorderingen, bedoeld in het tweede en derde lid, indien vaststaat dat in de toekomst zodanige vorderingen niet meer zullen ontstaan, naar evenredigheid van elke vordering, behoudens de door de wet erkende redenen van voorrang.
a
vorderingen die door pand of hypotheek op goederen van de financiële onderneming, bedoeld in het eerste lid, zijn gedekt;
b
termijnen van huurkoop; en
c
vorderingen tot nakoming van financiëlezekerheidsovereenkomsten als bedoeld in artikel 51 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
6
De in het vijfde lid bedoelde redenen van voorrang gelden zowel voor vorderingen van schuldeisers met gewone verblijfplaats, woonplaats of statutaire zetel in Nederland als voor soortgelijke vorderingen van schuldeisers met gewone verblijfplaats, woonplaats of statutaire zetel in een andere lidstaat.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.
3
De rechtbank verleent de bijzondere machtiging evenmin zolang de Nederlandsche Bank de opvang niet in werking heeft gesteld, tenzij de Nederlandsche Bank aan de bewindvoerders mededeling heeft gedaan van de omstandigheid dat er geen aanleiding is tot die inwerkingstelling.
4
Artikel 3:151, eerste en tweede lid, is niet van toepassing.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.
3
De rechtbank verleent de bijzondere machtiging evenmin zolang de Nederlandsche Bank de opvang niet in werking heeft gesteld, tenzij de Nederlandsche Bank aan de bewindvoerders mededeling heeft gedaan van de omstandigheid dat er geen aanleiding is tot die inwerkingstelling.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.
3
De rechtbank verleent de bijzondere machtiging evenmin zolang de Nederlandsche Bank de opvang niet in werking heeft gesteld, tenzij de Nederlandsche Bank aan de bewindvoerders mededeling heeft gedaan van de omstandigheid dat er geen aanleiding is tot die inwerkingstelling.

Artikel 3 201
In afwijking van artikel 3:182, tweede lid, laatste volzin, kan op geverifieerde vorderingen welke opeisbaar worden op of na de datum van de beschikking, bedoeld in de artikelen 3:160, eerste en tweede lid, en 3:161, voorzover artikel 3:163, eerste lid, niet reeds op deze vorderingen werd toegepast, een uitkering eerst worden gedaan zodra deze vorderingen opeisbaar zijn geworden. Tot dat tijdstip wordt een bedrag aan liquide middelen afgezonderd tot ten minste het beloop van het totaal van de bedragen die bij de toepassing van dit artikel op deze vorderingen zullen kunnen worden uitgekeerd, dan wel wordt deze uitkering op andere wijze zeker gesteld.

Artikel 3 201
Ingevolge de hun verleende machtiging, bedoeld in artikel 3:163, eerste lid, kunnen de bewindvoerders, ongeacht hetgeen daaromtrent bij de statuten van de betrokken kredietinstelling of verzekeraar met zetel in Nederland is bepaald:
a
alle nog niet gedane stortingen op de aandelen in het geplaatste kapitaal van de kredietinstelling of verzekeraar met zetel in Nederland onderscheidenlijk het waarborgkapitaal van een verzekeraar met zetel in Nederland uitschrijven en innen; en
b
naheffingen opleggen en innen tot het in de statuten van een verzekeraar met zetel in Nederland die een onderlinge waarborgmaatschappij met zetel in Nederland is bepaalde maximum.

Artikel 3 201
De bewindvoerders brengen tijdens de noodregeling telkens na verloop van drie maanden, alsmede na beëindiging van de noodregeling, zo spoedig mogelijk verslag omtrent hun werkzaamheden uit aan de rechtbank. Een afschrift van dit verslag zenden de bewindvoerders aan Onze Minister en aan de Nederlandsche Bank.

Artikel 3 201
Voor de toepassing van de artikelen 194, 342 en 343 van het Wetboek van Strafrecht wordt met faillissement gelijkgesteld de rechtstoestand waarin een kredietinstelling of verzekeraar met zetel in Nederland verkeert zolang de noodregeling ten aanzien van deze financiële onderneming van kracht is.

Artikel 3 201

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.
3
De rechtbank verleent de bijzondere machtiging evenmin zolang de Nederlandsche Bank de opvang niet in werking heeft gesteld, tenzij de Nederlandsche Bank aan de bewindvoerders mededeling heeft gedaan van de omstandigheid dat er geen aanleiding is tot die inwerkingstelling.
4
Artikel 3:151, eerste en tweede lid, is niet van toepassing.
5
Vorderingen die niet worden genoemd in het tweede, derde en vierde lid, worden eerst dan voldaan indien de vorderingen, bedoeld in het tweede, derde en vierde lid zijn voldaan en, in geval van vorderingen, bedoeld in het tweede en derde lid, indien vaststaat dat in de toekomst zodanige vorderingen niet meer zullen ontstaan, naar evenredigheid van elke vordering, behoudens de door de wet erkende redenen van voorrang.

Artikel 3 201
Indien de bekendmaking, bedoeld in artikel 3:189, vierde lid, 3:194, derde lid, of artikel 212o, eerste lid, van de Faillissementswet betrekking heeft op alle verbintenissen van de kredietinstelling of verzekeraar met zetel in Nederland, vervallen door deze bekendmaking van rechtswege de bevoegdheden, welke de bewindvoerders ingevolge het uitspreken van de noodregeling hadden verkregen.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.
3
De rechtbank verleent de bijzondere machtiging evenmin zolang de Nederlandsche Bank de opvang niet in werking heeft gesteld, tenzij de Nederlandsche Bank aan de bewindvoerders mededeling heeft gedaan van de omstandigheid dat er geen aanleiding is tot die inwerkingstelling.
4
Artikel 3:151, eerste en tweede lid, is niet van toepassing.
5
Vorderingen die niet worden genoemd in het tweede, derde en vierde lid, worden eerst dan voldaan indien de vorderingen, bedoeld in het tweede, derde en vierde lid zijn voldaan en, in geval van vorderingen, bedoeld in het tweede en derde lid, indien vaststaat dat in de toekomst zodanige vorderingen niet meer zullen ontstaan, naar evenredigheid van elke vordering, behoudens de door de wet erkende redenen van voorrang.
6
De in het vijfde lid bedoelde redenen van voorrang gelden zowel voor vorderingen van schuldeisers met gewone verblijfplaats, woonplaats of statutaire zetel in Nederland als voor soortgelijke vorderingen van schuldeisers met gewone verblijfplaats, woonplaats of statutaire zetel in een andere lidstaat.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
a
bij de overdracht van rechten en verplichtingen krachtens verzekering die de verzekeraar met zetel in Nederland heeft gesloten, tot wijziging van die verzekering; of
b
tot verkorting van de duur van verzekering.
lid is, kan zich melden bij de bewindvoerders.
2
De bewindvoerders horen de vereniging alvorens zij de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 3:194 of 3:195, uitoefenen, indien deze op een door de bewindvoerders te bepalen moment ten genoegen van de bewindvoerders heeft aangetoond dat zij aan de in het eerste lid gestelde vereisten voldoet.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.
3
De rechtbank verleent de bijzondere machtiging evenmin zolang de Nederlandsche Bank de opvang niet in werking heeft gesteld, tenzij de Nederlandsche Bank aan de bewindvoerders mededeling heeft gedaan van de omstandigheid dat er geen aanleiding is tot die inwerkingstelling.
4
Artikel 3:151, eerste en tweede lid, is niet van toepassing.
5
Vorderingen die niet worden genoemd in het tweede, derde en vierde lid, worden eerst dan voldaan indien de vorderingen, bedoeld in het tweede, derde en vierde lid zijn voldaan en, in geval van vorderingen, bedoeld in het tweede en derde lid, indien vaststaat dat in de toekomst zodanige vorderingen niet meer zullen ontstaan, naar evenredigheid van elke vordering, behoudens de door de wet erkende redenen van voorrang.
6
De in het vijfde lid bedoelde redenen van voorrang gelden zowel voor vorderingen van schuldeisers met gewone verblijfplaats, woonplaats of statutaire zetel in Nederland als voor soortgelijke vorderingen van schuldeisers met gewone verblijfplaats, woonplaats of statutaire zetel in een andere lidstaat.
7
Wijzigingen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, die op een levensverzekering betrekking hebben, kunnen niet tot gevolg hebben dat aan verzekeringnemers meer verplichtingen worden opgelegd.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
a
bij de overdracht van rechten en verplichtingen krachtens verzekering die de verzekeraar met zetel in Nederland heeft gesloten, tot wijziging van die verzekering; of
b
tot verkorting van de duur van verzekering.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.
3
De rechtbank verleent de bijzondere machtiging evenmin zolang de Nederlandsche Bank de opvang niet in werking heeft gesteld, tenzij de Nederlandsche Bank aan de bewindvoerders mededeling heeft gedaan van de omstandigheid dat er geen aanleiding is tot die inwerkingstelling.
4
Artikel 3:151, eerste en tweede lid, is niet van toepassing.
5
Vorderingen die niet worden genoemd in het tweede, derde en vierde lid, worden eerst dan voldaan indien de vorderingen, bedoeld in het tweede, derde en vierde lid zijn voldaan en, in geval van vorderingen, bedoeld in het tweede en derde lid, indien vaststaat dat in de toekomst zodanige vorderingen niet meer zullen ontstaan, naar evenredigheid van elke vordering, behoudens de door de wet erkende redenen van voorrang.
6
De in het vijfde lid bedoelde redenen van voorrang gelden zowel voor vorderingen van schuldeisers met gewone verblijfplaats, woonplaats of statutaire zetel in Nederland als voor soortgelijke vorderingen van schuldeisers met gewone verblijfplaats, woonplaats of statutaire zetel in een andere lidstaat.
7
Wijzigingen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, die op een levensverzekering betrekking hebben, kunnen niet tot gevolg hebben dat aan verzekeringnemers meer verplichtingen worden opgelegd.

Artikel 3 201
In geval van overdracht van rechten en verplichtingen ingevolge een machtiging als bedoeld in artikel 3:163, eerste lid, of een bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid, draagt de verzekeraar met zetel in Nederland de waarden over die dienen tot dekking van de technische voorzieningen voorzover deze voorzieningen betrekking hebben op de verplichtingen die worden overgedragen.

Artikel 3 201
Een overdracht van rechten en verplichtingen ingevolge een machtiging als bedoeld in artikel 3:163, eerste lid, aanhef en onderdeel a of c, mag geen nadeel toebrengen aan de rechten van de overblijvende schuldeisers.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.
a
de vorderingen uit hoofde van verzekering betreffende periodieke uitkeringen ter zake van ziekte, letsel of overlijden van natuurlijke personen, ontstaan krachtens een schadeverzekering, met uitzondering evenwel van uitkeringen, krachtens een herverzekering aan een andere verzekeraar verschuldigd, en van uitkeringen ter zake van pensioenen, toegezegd aan werknemers of gewezen werknemers van de verzekeraar of aan hun nabestaanden;
b
de vorderingen van werknemers en gewezen werknemers alsmede de vorderingen van hun nabestaanden met betrekking tot reeds vervallen termijnen van pensioen voorzover de vordering niet ouder is dan een jaar;
c
de vorderingen van werknemers, niet zijnde bestuurders van de verzekeraar bij wie zij in dienst zijn, en gewezen werknemers alsmede de vorderingen van hun nabestaanden met betrekking tot in de toekomst tot uitkering komende termijnen van overeengekomen pensioen;
d
de vorderingen van werknemers met betrekking tot het loon over het voorafgaande jaar en hetgeen over het lopende jaar is verschuldigd, benevens het bedrag van de verhoging van dat loon ingevolge artikel 625 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek alsmede het bedrag van de uitgaven, door de werknemer voor de verzekeraar als werkgever gedaan, en de bedragen, door de verzekeraar aan de werknemer krachtens titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst verschuldigd;
e
de vorderingen uit hoofde van verzekering betreffende niet-periodieke uitkeringen ter zake van ziekte, letsel of overlijden van natuurlijke personen, ontstaan krachtens een schadeverzekering, met uitzondering evenwel van uitkeringen, krachtens overeenkomst van herverzekering aan een andere verzekeraar verschuldigd;
f
de vorderingen uit hoofde van verzekering betreffende uitkeringen ter zake van andere dan in de onderdelen a en e bedoelde schaden, ontstaan uit overeenkomsten van schadeverzekering;
g
de vorderingen tot teruggave van bedragen die zonder rechtsgrond zijn betaald of aan de betaling waarvan de rechtsgrond is komen te ontvallen, welke betaling heeft plaatsgevonden in de veronderstelling dat daarmee premies zijn betaald.
3
De rechtbank verleent de bijzondere machtiging evenmin zolang de Nederlandsche Bank de opvang niet in werking heeft gesteld, tenzij de Nederlandsche Bank aan de bewindvoerders mededeling heeft gedaan van de omstandigheid dat er geen aanleiding is tot die inwerkingstelling.
a
de vorderingen van werknemers en gewezen werknemers alsmede de vorderingen van hun nabestaanden met betrekking tot reeds vervallen termijnen van pensioen, voorzover de vordering niet ouder is dan een jaar;
b
de vorderingen van werknemers, niet zijnde bestuurders van de verzekeraar waarbij zij in dienst zijn, en gewezen werknemers alsmede de vorderingen van hun nabestaanden met betrekking tot in de toekomst tot uitkering komende termijnen van toegezegd pensioen;
c
de vorderingen van werknemers met betrekking tot het loon over het voorafgaande jaar en hetgeen over het lopende jaar verschuldigd is, benevens het bedrag van de verhoging van dat loon ingevolge artikel 625 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek alsmede het bedrag van de uitgaven, door de werknemer voor de verzekeraar gedaan, en de bedragen, door de verzekeraar aan de werknemer krachtens titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst verschuldigd;
d
de vorderingen uit hoofde van verzekering en rechten betreffende uitkeringen, die zijn ontstaan of nog zullen ontstaan uit een levensverzekering;
e
de vorderingen tot teruggave van bedragen die zonder rechtsgrond zijn betaald of aan de betaling waarvan de rechtsgrond is komen te ontvallen, welke betaling heeft plaatsgevonden in de veronderstelling dat daarmee premies zijn betaald.
4
Artikel 3:151, eerste en tweede lid, is niet van toepassing.
a
de vorderingen van werknemers en gewezen werknemers alsmede de vorderingen van hun nabestaanden met betrekking tot reeds vervallen termijnen van pensioen, voorzover de vordering niet ouder is dan een jaar;
b
de vorderingen van werknemers, niet zijnde bestuurders van de verzekeraar waarbij zij in dienst zijn, en gewezen werknemers alsmede de vorderingen van hun nabestaanden met betrekking tot in de toekomst tot uitkering komende termijnen van overeengekomen pensioen;
c
de vorderingen van werknemers met betrekking tot het loon over het voorafgaande jaar en hetgeen over het lopende jaar verschuldigd is, benevens het bedrag van de verhoging van dat loon ingevolge artikel 625 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek alsmede het bedrag van de uitgaven, door de werknemer voor de verzekeraar als werkgever gedaan, en de bedragen, door de verzekeraar aan de werknemer krachtens titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst verschuldigd;
d
de vorderingen en rechten betreffende prestaties, die zijn ontstaan of nog zullen ontstaan uit een natura-uitvaartverzekering, gesloten vanuit een vestiging in Nederland.
5
Vorderingen die niet worden genoemd in het tweede, derde en vierde lid, worden eerst dan voldaan indien de vorderingen, bedoeld in het tweede, derde en vierde lid zijn voldaan en, in geval van vorderingen, bedoeld in het tweede en derde lid, indien vaststaat dat in de toekomst zodanige vorderingen niet meer zullen ontstaan, naar evenredigheid van elke vordering, behoudens de door de wet erkende redenen van voorrang.
6
De in het vijfde lid bedoelde redenen van voorrang gelden zowel voor vorderingen van schuldeisers met gewone verblijfplaats, woonplaats of statutaire zetel in Nederland als voor soortgelijke vorderingen van schuldeisers met gewone verblijfplaats, woonplaats of statutaire zetel in een andere lidstaat.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.
3
De rechtbank verleent de bijzondere machtiging evenmin zolang de Nederlandsche Bank de opvang niet in werking heeft gesteld, tenzij de Nederlandsche Bank aan de bewindvoerders mededeling heeft gedaan van de omstandigheid dat er geen aanleiding is tot die inwerkingstelling.
4
Artikel 3:151, eerste en tweede lid, is niet van toepassing.

Artikel 3 201
1
Indien na de inwerkingstelling van de opvang overeenkomstig artikel 3:151, tweede lid, of 3:200 verplichte overdracht van de portefeuille niet tot stand kan worden gebracht, doet de Nederlandsche Bank hiervan mededeling aan de bewindvoerders.
2
Zolang de Nederlandsche Bank deze mededeling niet heeft gedaan, verleent de rechtbank de bewindvoerders geen bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3:195, eerste lid.
3
De rechtbank verleent de bijzondere machtiging evenmin zolang de Nederlandsche Bank de opvang niet in werking heeft gesteld, tenzij de Nederlandsche Bank aan de bewindvoerders mededeling heeft gedaan van de omstandigheid dat er geen aanleiding is tot die inwerkingstelling.
3.5.5.2
. Financiële ondernemingen met zetel in een andere lidstaat

Artikel 3 205
Ingeval de solvabiliteit of de liquiditeit van een in Nederland gelegen bijkantoor van een kredietinstelling met zetel in een andere lidstaat die geen vergunning heeft, zodanig is dat te voorzien is dat de kredietinstelling dan wel het bijkantoor haar of zijn verplichtingen ter zake van de door haar of hem verkregen gelden niet of slechts ten dele kan nakomen, kan de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan de kredietinstelling dan wel het bijkantoor is gelegen, op verzoek van de Nederlandsche Bank ten aanzien van de kredietinstelling in het belang van de gezamenlijke schuldeisers de noodregeling uitspreken.

Artikel 3 205
Indien het belang van de schuldeisers met een vordering uit hoofde van verzekering bij de afwikkeling van het bedrijf van een in Nederland gelegen bijkantoor van een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat die geen vergunning heeft, een bijzondere voorziening behoeft, kan de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan die verzekeraar zijn zetel heeft, op verzoek van de Nederlandsche Bank de noodregeling uitspreken.

Artikel 3 205
De artikelen 3:162 tot en met 3:201 zijn van overeenkomstige toepassing op kredietinstellingen als bedoeld in artikel 3:202 en verzekeraars als bedoeld in artikel 3:203 voorzover deze artikelen betrekking hebben op de desbetreffende financiële ondernemingen.

Artikel 3 205
1
Indien de rechtbank het noodzakelijk acht dat in verband met een in Nederland gelegen bijkantoor van een kredietinstelling met zetel in een andere lidstaat die krachtens artikel 2:15 in Nederland het bedrijf van kredietinstelling mag uitoefenen, een saneringsmaatregel wordt vastgesteld, stelt de griffier van de rechtbank de Nederlandsche Bank hiervan in kennis.
2
De Nederlandsche Bank deelt nadat zij overeenkomstig het eerste lid in kennis is gesteld de toezichthoudende instanties van alle andere lidstaten dat mede.
3.5.5.3
. Financiële ondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is en met een in Nederland gelegen bijkantoor

Artikel 3 221
1
De rechtbank kan tegelijk met een machtiging als bedoeld in artikel 3:163, eerste lid, of daarna de bewindvoerders op hun verzoek een bijzondere machtiging verlenen die strekt:
2
Met betrekking tot bijzondere machtigingen, bedoeld in het eerste lid, zijn de artikelen 3:162, eerste tot en met derde lid en vijfde lid, eerste volzin, 3:165, 3:168, 3:169, eerste en tweede lid, eerste volzin, en 3:174, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3 221
Indien het belang van de gezamenlijke schuldeisers bij de afwikkeling van het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar op wie artikel 2:40 van toepassing is of van de gezamenlijke schuldeisers wier vordering het resultaat is van een uit de exploitatie van het in Nederland gelegen bijkantoor van een dergelijke verzekeraar voortvloeiende verplichting een bijzondere voorziening behoeft, kan de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan de levensverzekeraar of schadeverzekeraar zijn zetel heeft, op verzoek van de Nederlandsche Bank de noodregeling uitspreken.

Artikel 3 221
1
De rechtbank kan tegelijk met een machtiging als bedoeld in artikel 3:163, eerste lid, of daarna de bewindvoerders op hun verzoek een bijzondere machtiging verlenen die strekt:
a
bij de overdracht van rechten en verplichtingen krachtens verzekering die de verzekeraar met zetel in Nederland heeft gesloten, tot wijziging van die verzekering; of
b
tot verkorting van de duur van die verzekering.
2
Met betrekking tot bijzondere machtigingen, bedoeld in het eerste lid, zijn de artikelen 3:162, eerste tot en met derde lid en vijfde lid, eerste volzin, 3:165, 3:168, 3:169, eerste en tweede lid, eerste volzin, en 3:174, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.
3
Zodra overdracht van rechten en verplichtingen krachtens de in artikel 3:163, eerste lid, bedoelde machtiging heeft plaatsgevonden, doen de bewindvoerders van deze overdracht en, zo handelingen door hen zijn verricht krachtens de in het eerste lid bedoelde bijzondere machtiging, van deze handelingen mededeling in de Staatscourant, en in ten minste twee door de rechtbank aan te wijzen dagbladen. De bewindvoerders kunnen, indien zij dit in het belang van verzekeringnemers, verzekerden of gerechtigden op uitkeringen achten, de bedoelde overdracht en handelingen tevens op andere wijze publiceren.
4
Artikel 3:195, vierde tot en met zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3 221
Indien een machtiging is gegeven als bedoeld in artikel 3:163, eerste lid, aanhef en onderdeel b of c, stellen de bewindvoerders de bekende schuldeisers wier vordering het resultaat is van een uit de exploitatie van een in Nederland gelegen bijkantoor voortvloeiende verplichting, regelmatig op passende wijze in kennis van in ieder geval het verloop van de noodregeling.

Artikel 3 221
1
De rechtbank kan tegelijk met een machtiging als bedoeld in artikel 3:163, eerste lid, of daarna de bewindvoerders op hun verzoek een bijzondere machtiging verlenen die strekt:
2
Met betrekking tot bijzondere machtigingen, bedoeld in het eerste lid, zijn de artikelen 3:162, eerste tot en met derde lid en vijfde lid, eerste volzin, 3:165, 3:168, 3:169, eerste en tweede lid, eerste volzin, en 3:174, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3 221
1
De rechtbank kan tegelijk met een machtiging als bedoeld in artikel 3:163, eerste lid, of daarna de bewindvoerders op hun verzoek een bijzondere machtiging verlenen die strekt:
2
Met betrekking tot bijzondere machtigingen, bedoeld in het eerste lid, zijn de artikelen 3:162, eerste tot en met derde lid en vijfde lid, eerste volzin, 3:165, 3:168, 3:169, eerste en tweede lid, eerste volzin, en 3:174, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3 221
1
De rechtbank kan tegelijk met een machtiging als bedoeld in artikel 3:163, eerste lid, of daarna de bewindvoerders op hun verzoek een bijzondere machtiging verlenen die strekt:
2
Met betrekking tot bijzondere machtigingen, bedoeld in het eerste lid, zijn de artikelen 3:162, eerste tot en met derde lid en vijfde lid, eerste volzin, 3:165, 3:168, 3:169, eerste en tweede lid, eerste volzin, en 3:174, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.
3
Zodra overdracht van rechten en verplichtingen krachtens de in artikel 3:163, eerste lid, bedoelde machtiging heeft plaatsgevonden, doen de bewindvoerders van deze overdracht en, zo handelingen door hen zijn verricht krachtens de in het eerste lid bedoelde bijzondere machtiging, van deze handelingen mededeling in de Staatscourant, en in ten minste twee door de rechtbank aan te wijzen dagbladen. De bewindvoerders kunnen, indien zij dit in het belang van verzekeringnemers, verzekerden of gerechtigden op uitkeringen achten, de bedoelde overdracht en handelingen tevens op andere wijze publiceren.

Artikel 3 221
1
De rechtbank kan tegelijk met een machtiging als bedoeld in artikel 3:163, eerste lid, of daarna de bewindvoerders op hun verzoek een bijzondere machtiging verlenen die strekt:
2
Met betrekking tot bijzondere machtigingen, bedoeld in het eerste lid, zijn de artikelen 3:162, eerste tot en met derde lid en vijfde lid, eerste volzin, 3:165, 3:168, 3:169, eerste en tweede lid, eerste volzin, en 3:174, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3 221
Onverminderd artikel 3:166 zendt de Nederlandsche Bank een afschrift als bedoeld in dat artikel tevens aan het in Nederland gelegen bijkantoor.

Artikel 3 221
1
De rechtbank kan tegelijk met een machtiging als bedoeld in artikel 3:163, eerste lid, of daarna de bewindvoerders op hun verzoek een bijzondere machtiging verlenen die strekt:
2
Met betrekking tot bijzondere machtigingen, bedoeld in het eerste lid, zijn de artikelen 3:162, eerste tot en met derde lid en vijfde lid, eerste volzin, 3:165, 3:168, 3:169, eerste en tweede lid, eerste volzin, en 3:174, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.
3
Zodra overdracht van rechten en verplichtingen krachtens de in artikel 3:163, eerste lid, bedoelde machtiging heeft plaatsgevonden, doen de bewindvoerders van deze overdracht en, zo handelingen door hen zijn verricht krachtens de in het eerste lid bedoelde bijzondere machtiging, van deze handelingen mededeling in de Staatscourant, en in ten minste twee door de rechtbank aan te wijzen dagbladen. De bewindvoerders kunnen, indien zij dit in het belang van verzekeringnemers, verzekerden of gerechtigden op uitkeringen achten, de bedoelde overdracht en handelingen tevens op andere wijze publiceren.

Artikel 3 221
Indien een machtiging is gegeven als bedoeld in artikel 3:163, eerste lid,aanhef en onderdeel b of c, stellen de bewindvoerders de schuldeisers, bedoeld in artikel 3:209, regelmatig op passende wijze in kennis van in ieder geval het verloop van de noodregeling, en deelt de Nederlandsche Bank de toezichthoudende instanties van de andere lidstaten die zulks verzoeken het verloop van de noodregeling mede.

Artikel 3 221
Ingevolge de hun verleende machtiging, bedoeld in artikel 3:163, eerste lid, kunnen de bewindvoerders, ongeacht hetgeen daaromtrent bij de statuten van de kredietinstelling, levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is, is bepaald:
a
alle nog niet gedane stortingen op de aandelen in het geplaatste kapitaal van de kredietinstelling, levensverzekeraar of schadeverzekeraar onderscheidenlijk het waarborgkapitaal van een levensverzekeraar of schadeverzekeraar uitschrijven en innen; en
b
naheffingen opleggen en innen tot het in de statuten van de levensverzekeraar of schadeverzekeraar die een onderlinge waarborgmaatschappij met zetel in Nederland is bepaalde maximum.

Artikel 3 221
Bij de beoordeling van de omvang van het eigen vermogen van een kredietinstelling, levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is, worden uitsluitend de activa en passiva in aanmerking genomen die moeten worden gerekend tot het vanuit haar of zijn in Nederland gelegen bijkantoren uitgeoefende bedrijf.

Artikel 3 221
De Nederlandsche Bank deelt het beëindigen van de noodregeling mede:
a
aan de toezichthoudende instanties van de andere lidstaten waarnaar een kredietinstelling, levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is diensten verricht vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor; en
b
indien het een levensverzekeraar of schadeverzekeraar betreft en een andere toezichthoudende instantie van een andere lidstaat is belast met het toezicht op de solvabiliteitsmarge van de desbetreffende verzekeraar: aan die toezichthoudende instantie.

Artikel 3 221
1
De rechtbank kan tegelijk met een machtiging als bedoeld in artikel 3:163, eerste lid, of daarna de bewindvoerders op hun verzoek een bijzondere machtiging verlenen die strekt:
2
Met betrekking tot bijzondere machtigingen, bedoeld in het eerste lid, zijn de artikelen 3:162, eerste tot en met derde lid en vijfde lid, eerste volzin, 3:165, 3:168, 3:169, eerste en tweede lid, eerste volzin, en 3:174, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.
3
Zodra overdracht van rechten en verplichtingen krachtens de in artikel 3:163, eerste lid, bedoelde machtiging heeft plaatsgevonden, doen de bewindvoerders van deze overdracht en, zo handelingen door hen zijn verricht krachtens de in het eerste lid bedoelde bijzondere machtiging, van deze handelingen mededeling in de Staatscourant, en in ten minste twee door de rechtbank aan te wijzen dagbladen. De bewindvoerders kunnen, indien zij dit in het belang van verzekeringnemers, verzekerden of gerechtigden op uitkeringen achten, de bedoelde overdracht en handelingen tevens op andere wijze publiceren.
4
Artikel 3:195, vierde tot en met zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3 221
1
De rechtbank kan tegelijk met een machtiging als bedoeld in artikel 3:163, eerste lid, of daarna de bewindvoerders op hun verzoek een bijzondere machtiging verlenen die strekt:
a
bij de overdracht van rechten en verplichtingen krachtens verzekering die de verzekeraar met zetel in Nederland heeft gesloten, tot wijziging van die verzekering; of
b
tot verkorting van de duur van die verzekering.
2
Met betrekking tot bijzondere machtigingen, bedoeld in het eerste lid, zijn de artikelen 3:162, eerste tot en met derde lid en vijfde lid, eerste volzin, 3:165, 3:168, 3:169, eerste en tweede lid, eerste volzin, en 3:174, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.
3
Zodra overdracht van rechten en verplichtingen krachtens de in artikel 3:163, eerste lid, bedoelde machtiging heeft plaatsgevonden, doen de bewindvoerders van deze overdracht en, zo handelingen door hen zijn verricht krachtens de in het eerste lid bedoelde bijzondere machtiging, van deze handelingen mededeling in de Staatscourant, en in ten minste twee door de rechtbank aan te wijzen dagbladen. De bewindvoerders kunnen, indien zij dit in het belang van verzekeringnemers, verzekerden of gerechtigden op uitkeringen achten, de bedoelde overdracht en handelingen tevens op andere wijze publiceren.
4
Artikel 3:195, vierde tot en met zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
3.5.5.4
. Entiteiten voor risico-acceptatie, herverzekeraars en natura-uitvaartverzekeraars met zetel buiten Nederland en met een in Nederland gelegen bijkantoor

Artikel 3 237
1
De door de rechter-commissaris goedgekeurde uitdelingslijst wordt door de bewindvoerders ter griffie van de rechtbank neergelegd om aldaar gedurende veertien dagen kosteloos voor de schuldeisers ter inzage te liggen. De bewindvoerders doen van de nederlegging mededeling in een of meer door de rechter-commissaris aan te wijzen dagbladen. Voorts geven de bewindvoerders aan ieder der erkende en voorwaardelijk toegelaten schuldeisers schriftelijk van de nederlegging kennis, onder vermelding van het voor hem uitgetrokken bedrag.
2
De artikelen 184 tot en met 186, 187, eerste, tweede en derde lid, 189 en 191 van de Faillissementswet zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat hetgeen daarin is bepaald met betrekking tot de curator van toepassing is op de bewindvoerders en dat in afwijking van de in artikel 184 van de Faillissementswet bedoelde termijn de in het eerste lid, eerste volzin, genoemde termijn geldt.

Artikel 3 237
1
De door de rechter-commissaris goedgekeurde uitdelingslijst wordt door de bewindvoerders ter griffie van de rechtbank neergelegd om aldaar gedurende veertien dagen kosteloos voor de schuldeisers ter inzage te liggen. De bewindvoerders doen van de nederlegging mededeling in een of meer door de rechter-commissaris aan te wijzen dagbladen. Voorts geven de bewindvoerders aan ieder der erkende en voorwaardelijk toegelaten schuldeisers schriftelijk van de nederlegging kennis, onder vermelding van het voor hem uitgetrokken bedrag.
2
De artikelen 184 tot en met 186, 187, eerste, tweede en derde lid, 189 en 191 van de Faillissementswet zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat hetgeen daarin is bepaald met betrekking tot de curator van toepassing is op de bewindvoerders en dat in afwijking van de in artikel 184 van de Faillissementswet bedoelde termijn de in het eerste lid, eerste volzin, genoemde termijn geldt.
3
Indien ten gevolge van het krachtens artikel 184 dan wel artikel 186 van de Faillissementswet gedane verzet een verificatiegeschil ontstaat, is ten aanzien van de vorderingen waarop dit verzet betrekking heeft artikel 3:233 van overeenkomstige toepassing, en kan vervolgens, nadat voorzover nodig tevens dienovereenkomstig wijziging van de overige in de ter inzage neergelegde lijst opgenomen uitkeringsbedragen heeft plaats gehad, met inachtneming van het overigens in de artikelen 3:229 tot en met 3:235 bepaalde, tot uitkering worden overgegaan. Indien het gedane verzet niet tot een verificatiegeschil leidt, kan met inachtneming van het bij de beschikking op het verzet bepaalde tot uitkering worden overgegaan zodra die beschikking in kracht van gewijsde is gegaan.
4
De artikelen 110 tot en met 113 van de Faillissementswet zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat hetgeen is bepaald met betrekking tot de curator onderscheidenlijk de gefailleerde van toepassing is op de bewindvoerders onderscheidenlijk de verzekeraar. Artikel 213l, eerste lid, onderdeel e, van de Faillissementswet is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3 237
1
De door de rechter-commissaris goedgekeurde uitdelingslijst wordt door de bewindvoerders ter griffie van de rechtbank neergelegd om aldaar gedurende veertien dagen kosteloos voor de schuldeisers ter inzage te liggen. De bewindvoerders doen van de nederlegging mededeling in een of meer door de rechter-commissaris aan te wijzen dagbladen. Voorts geven de bewindvoerders aan ieder der erkende en voorwaardelijk toegelaten schuldeisers schriftelijk van de nederlegging kennis, onder vermelding van het voor hem uitgetrokken bedrag.
2
De artikelen 184 tot en met 186, 187, eerste, tweede en derde lid, 189 en 191 van de Faillissementswet zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat hetgeen daarin is bepaald met betrekking tot de curator van toepassing is op de bewindvoerders en dat in afwijking van de in artikel 184 van de Faillissementswet bedoelde termijn de in het eerste lid, eerste volzin, genoemde termijn geldt.

Artikel 3 237
1
De door de rechter-commissaris goedgekeurde uitdelingslijst wordt door de bewindvoerders ter griffie van de rechtbank neergelegd om aldaar gedurende veertien dagen kosteloos voor de schuldeisers ter inzage te liggen. De bewindvoerders doen van de nederlegging mededeling in een of meer door de rechter-commissaris aan te wijzen dagbladen. Voorts geven de bewindvoerders aan ieder der erkende en voorwaardelijk toegelaten schuldeisers schriftelijk van de nederlegging kennis, onder vermelding van het voor hem uitgetrokken bedrag.
2
De artikelen 184 tot en met 186, 187, eerste, tweede en derde lid, 189 en 191 van de Faillissementswet zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat hetgeen daarin is bepaald met betrekking tot de curator van toepassing is op de bewindvoerders en dat in afwijking van de in artikel 184 van de Faillissementswet bedoelde termijn de in het eerste lid, eerste volzin, genoemde termijn geldt.

Artikel 3 237
Bij de beoordeling van de omvang van het eigen vermogen van een herverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar met zetel buiten Nederland en met een in Nederland gelegen bijkantoor worden uitsluitend de activa en passiva in aanmerking genomen die moeten worden gerekend tot het vanuit zijn in Nederland gelegen bijkantoren uitgeoefende bedrijf.

Artikel 3 237
Onverminderd artikel 3:166 zendt de Nederlandsche Bank een afschrift als bedoeld in dat artikel tevens aan het in Nederland gelegen bijkantoor, en, indien bij de Nederlandsche Bank bekend is dat herverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar in de staat waar hij zijn zetel heeft onder toezicht staat, deelt zij de inhoud van het verzoekschrift aan de toezichthoudende instanties van die staat mede.

Artikel 3 237
1
De door de rechter-commissaris goedgekeurde uitdelingslijst wordt door de bewindvoerders ter griffie van de rechtbank neergelegd om aldaar gedurende veertien dagen kosteloos voor de schuldeisers ter inzage te liggen. De bewindvoerders doen van de nederlegging mededeling in een of meer door de rechter-commissaris aan te wijzen dagbladen. Voorts geven de bewindvoerders aan ieder der erkende en voorwaardelijk toegelaten schuldeisers schriftelijk van de nederlegging kennis, onder vermelding van het voor hem uitgetrokken bedrag.
2
De artikelen 184 tot en met 186, 187, eerste, tweede en derde lid, 189 en 191 van de Faillissementswet zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat hetgeen daarin is bepaald met betrekking tot de curator van toepassing is op de bewindvoerders en dat in afwijking van de in artikel 184 van de Faillissementswet bedoelde termijn de in het eerste lid, eerste volzin, genoemde termijn geldt.
3
Indien ten gevolge van het krachtens artikel 184 dan wel artikel 186 van de Faillissementswet gedane verzet een verificatiegeschil ontstaat, is ten aanzien van de vorderingen waarop dit verzet betrekking heeft artikel 3:233 van overeenkomstige toepassing, en kan vervolgens, nadat voorzover nodig tevens dienovereenkomstig wijziging van de overige in de ter inzage neergelegde lijst opgenomen uitkeringsbedragen heeft plaats gehad, met inachtneming van het overigens in de artikelen 3:229 tot en met 3:235 bepaalde, tot uitkering worden overgegaan. Indien het gedane verzet niet tot een verificatiegeschil leidt, kan met inachtneming van het bij de beschikking op het verzet bepaalde tot uitkering worden overgegaan zodra die beschikking in kracht van gewijsde is gegaan.

Artikel 3 237
1
De door de rechter-commissaris goedgekeurde uitdelingslijst wordt door de bewindvoerders ter griffie van de rechtbank neergelegd om aldaar gedurende veertien dagen kosteloos voor de schuldeisers ter inzage te liggen. De bewindvoerders doen van de nederlegging mededeling in een of meer door de rechter-commissaris aan te wijzen dagbladen. Voorts geven de bewindvoerders aan ieder der erkende en voorwaardelijk toegelaten schuldeisers schriftelijk van de nederlegging kennis, onder vermelding van het voor hem uitgetrokken bedrag.
2
De artikelen 184 tot en met 186, 187, eerste, tweede en derde lid, 189 en 191 van de Faillissementswet zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat hetgeen daarin is bepaald met betrekking tot de curator van toepassing is op de bewindvoerders en dat in afwijking van de in artikel 184 van de Faillissementswet bedoelde termijn de in het eerste lid, eerste volzin, genoemde termijn geldt.

Artikel 3 237
1
De door de rechter-commissaris goedgekeurde uitdelingslijst wordt door de bewindvoerders ter griffie van de rechtbank neergelegd om aldaar gedurende veertien dagen kosteloos voor de schuldeisers ter inzage te liggen. De bewindvoerders doen van de nederlegging mededeling in een of meer door de rechter-commissaris aan te wijzen dagbladen. Voorts geven de bewindvoerders aan ieder der erkende en voorwaardelijk toegelaten schuldeisers schriftelijk van de nederlegging kennis, onder vermelding van het voor hem uitgetrokken bedrag.
2
De artikelen 184 tot en met 186, 187, eerste, tweede en derde lid, 189 en 191 van de Faillissementswet zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat hetgeen daarin is bepaald met betrekking tot de curator van toepassing is op de bewindvoerders en dat in afwijking van de in artikel 184 van de Faillissementswet bedoelde termijn de in het eerste lid, eerste volzin, genoemde termijn geldt.
3
Indien ten gevolge van het krachtens artikel 184 dan wel artikel 186 van de Faillissementswet gedane verzet een verificatiegeschil ontstaat, is ten aanzien van de vorderingen waarop dit verzet betrekking heeft artikel 3:233 van overeenkomstige toepassing, en kan vervolgens, nadat voorzover nodig tevens dienovereenkomstig wijziging van de overige in de ter inzage neergelegde lijst opgenomen uitkeringsbedragen heeft plaats gehad, met inachtneming van het overigens in de artikelen 3:229 tot en met 3:235 bepaalde, tot uitkering worden overgegaan. Indien het gedane verzet niet tot een verificatiegeschil leidt, kan met inachtneming van het bij de beschikking op het verzet bepaalde tot uitkering worden overgegaan zodra die beschikking in kracht van gewijsde is gegaan.
4
De artikelen 110 tot en met 113 van de Faillissementswet zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat hetgeen is bepaald met betrekking tot de curator onderscheidenlijk de gefailleerde van toepassing is op de bewindvoerders onderscheidenlijk de verzekeraar. Artikel 213l, eerste lid, onderdeel e, van de Faillissementswet is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3 237
1
De door de rechter-commissaris goedgekeurde uitdelingslijst wordt door de bewindvoerders ter griffie van de rechtbank neergelegd om aldaar gedurende veertien dagen kosteloos voor de schuldeisers ter inzage te liggen. De bewindvoerders doen van de nederlegging mededeling in een of meer door de rechter-commissaris aan te wijzen dagbladen. Voorts geven de bewindvoerders aan ieder der erkende en voorwaardelijk toegelaten schuldeisers schriftelijk van de nederlegging kennis, onder vermelding van het voor hem uitgetrokken bedrag.
2
De artikelen 184 tot en met 186, 187, eerste, tweede en derde lid, 189 en 191 van de Faillissementswet zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat hetgeen daarin is bepaald met betrekking tot de curator van toepassing is op de bewindvoerders en dat in afwijking van de in artikel 184 van de Faillissementswet bedoelde termijn de in het eerste lid, eerste volzin, genoemde termijn geldt.

Artikel 3 237
1
De door de rechter-commissaris goedgekeurde uitdelingslijst wordt door de bewindvoerders ter griffie van de rechtbank neergelegd om aldaar gedurende veertien dagen kosteloos voor de schuldeisers ter inzage te liggen. De bewindvoerders doen van de nederlegging mededeling in een of meer door de rechter-commissaris aan te wijzen dagbladen. Voorts geven de bewindvoerders aan ieder der erkende en voorwaardelijk toegelaten schuldeisers schriftelijk van de nederlegging kennis, onder vermelding van het voor hem uitgetrokken bedrag.
2
De artikelen 184 tot en met 186, 187, eerste, tweede en derde lid, 189 en 191 van de Faillissementswet zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat hetgeen daarin is bepaald met betrekking tot de curator van toepassing is op de bewindvoerders en dat in afwijking van de in artikel 184 van de Faillissementswet bedoelde termijn de in het eerste lid, eerste volzin, genoemde termijn geldt.
3
Indien ten gevolge van het krachtens artikel 184 dan wel artikel 186 van de Faillissementswet gedane verzet een verificatiegeschil ontstaat, is ten aanzien van de vorderingen waarop dit verzet betrekking heeft artikel 3:233 van overeenkomstige toepassing, en kan vervolgens, nadat voorzover nodig tevens dienovereenkomstig wijziging van de overige in de ter inzage neergelegde lijst opgenomen uitkeringsbedragen heeft plaats gehad, met inachtneming van het overigens in de artikelen 3:229 tot en met 3:235 bepaalde, tot uitkering worden overgegaan. Indien het gedane verzet niet tot een verificatiegeschil leidt, kan met inachtneming van het bij de beschikking op het verzet bepaalde tot uitkering worden overgegaan zodra die beschikking in kracht van gewijsde is gegaan.

Artikel 3 237
1
De door de rechter-commissaris goedgekeurde uitdelingslijst wordt door de bewindvoerders ter griffie van de rechtbank neergelegd om aldaar gedurende veertien dagen kosteloos voor de schuldeisers ter inzage te liggen. De bewindvoerders doen van de nederlegging mededeling in een of meer door de rechter-commissaris aan te wijzen dagbladen. Voorts geven de bewindvoerders aan ieder der erkende en voorwaardelijk toegelaten schuldeisers schriftelijk van de nederlegging kennis, onder vermelding van het voor hem uitgetrokken bedrag.
2
De artikelen 184 tot en met 186, 187, eerste, tweede en derde lid, 189 en 191 van de Faillissementswet zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat hetgeen daarin is bepaald met betrekking tot de curator van toepassing is op de bewindvoerders en dat in afwijking van de in artikel 184 van de Faillissementswet bedoelde termijn de in het eerste lid, eerste volzin, genoemde termijn geldt.

Artikel 3 237
1
De door de rechter-commissaris goedgekeurde uitdelingslijst wordt door de bewindvoerders ter griffie van de rechtbank neergelegd om aldaar gedurende veertien dagen kosteloos voor de schuldeisers ter inzage te liggen. De bewindvoerders doen van de nederlegging mededeling in een of meer door de rechter-commissaris aan te wijzen dagbladen. Voorts geven de bewindvoerders aan ieder der erkende en voorwaardelijk toegelaten schuldeisers schriftelijk van de nederlegging kennis, onder vermelding van het voor hem uitgetrokken bedrag.
2
De artikelen 184 tot en met 186, 187, eerste, tweede en derde lid, 189 en 191 van de Faillissementswet zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat hetgeen daarin is bepaald met betrekking tot de curator van toepassing is op de bewindvoerders en dat in afwijking van de in artikel 184 van de Faillissementswet bedoelde termijn de in het eerste lid, eerste volzin, genoemde termijn geldt.
3
Indien ten gevolge van het krachtens artikel 184 dan wel artikel 186 van de Faillissementswet gedane verzet een verificatiegeschil ontstaat, is ten aanzien van de vorderingen waarop dit verzet betrekking heeft artikel 3:233 van overeenkomstige toepassing, en kan vervolgens, nadat voorzover nodig tevens dienovereenkomstig wijziging van de overige in de ter inzage neergelegde lijst opgenomen uitkeringsbedragen heeft plaats gehad, met inachtneming van het overigens in de artikelen 3:229 tot en met 3:235 bepaalde, tot uitkering worden overgegaan. Indien het gedane verzet niet tot een verificatiegeschil leidt, kan met inachtneming van het bij de beschikking op het verzet bepaalde tot uitkering worden overgegaan zodra die beschikking in kracht van gewijsde is gegaan.

Artikel 3 237
In afwijking van artikel 3:233, tweede lid, laatste volzin, kan op geverifieerde vorderingen welke opeisbaar worden op of na de datum van de beschikking, bedoeld in de artikelen 3:206, eerste en tweede lid, en 3:207, voorzover artikel 3:194, eerste lid, niet reeds op deze vorderingen werd toegepast, een uitkering eerst worden gedaan zodra deze vorderingen opeisbaar zijn geworden. Tot dat tijdstip wordt een bedrag aan liquide middelen afgezonderd tot ten minste het beloop van het totaal van de bedragen die bij de toepassing van dit artikel op deze vorderingen zullen kunnen worden uitgekeerd, dan wel wordt deze uitkering op andere wijze zeker gesteld.

Artikel 3 237
Indien een machtiging is gegeven als bedoeld in artikel 3:163, eerste lid, aanhef en onderdeel b of c, stellen de bewindvoerders ieder van de schuldeisers, bedoeld in artikel 3:228, regelmatig op passende wijze in kennis van in ieder geval het verloop van de noodregeling.

Artikel 3 237
Zodra de noodregeling is beëindigd, doen de bewindvoerders daarvan mededeling in de Staatscourant.
3.5.5.5
. Bepalingen van internationaal privaatrecht

Artikel 3 257
De verwijzingen in deze paragraaf naar een lidstaat waar een financiële onderneming haar zetel heeft, worden tevens beschouwd als verwijzingen naar een lidstaat waar een bijkantoor van een financiële onderneming met zetel in een staat die geen lidstaat is, is gelegen.

Artikel 3 257
1
Voor het bewijs van aanwijzing van de bewindvoerder uit een andere lidstaat volstaat een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van het aanwijzingsbesluit of van ieder ander door de bestuurlijke of rechtelijke instanties die bevoegd zijn ter zake van saneringsmaatregelen van de lidstaat gegeven schriftelijke verklaring.
2
De bewindvoerder uit een andere lidstaat toont op verlangen van een ieder tegenover wie hij zijn bevoegdheden wenst uit te oefenen een vertaling in de Nederlandse taal van het afschrift.

Artikel 3 257
De beslissing tot vaststelling van een saneringsmaatregel, de saneringsmaatregel zelf en de rechtsgevolgen van de saneringsmaatregel worden beheerst door het recht van de lidstaat waar de saneringsmaatregel is vastgesteld, tenzij de wet anders bepaalt.

Artikel 3 257
1
Voor het bewijs van aanwijzing van de bewindvoerder uit een andere lidstaat volstaat een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van het aanwijzingsbesluit of van ieder ander door de bestuurlijke of rechtelijke instanties die bevoegd zijn ter zake van saneringsmaatregelen van de lidstaat gegeven schriftelijke verklaring.
2
De bewindvoerder uit een andere lidstaat toont op verlangen van een ieder tegenover wie hij zijn bevoegdheden wenst uit te oefenen een vertaling in de Nederlandse taal van het afschrift.
a
het recht een goed te gelde te maken of te laten maken en te worden voldaan uit de opbrengst van of de inkomsten uit het goed, in het bijzonder op grond van een recht van pand of recht van hypotheek;
b
het uitsluitende recht een vordering te innen, in het bijzonder op grond van een pandrecht op de vordering of op grond van een cessie tot zekerheid van de vordering;
c
het recht om een goed van een ieder die het zonder recht houdt op te eisen, van dat goed afgifte te verlangen of van dat goed een ongestoord genot te verlangen;
d
het goederenrechtelijke recht om van een goed de vruchten te trekken.
3
Artikel 3:241, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
4
Voor de toepassing van dit artikel is de lidstaat waar een goed zich bevindt:
a
met betrekking tot registergoederen en rechten op registergoederen: de lidstaat onder het gezag waarvan het desbetreffende register wordt gehouden;
b
met betrekking tot zaken, voorzover niet vallend onder onderdeel a: de lidstaat op het grondgebied waarvan de zaak zich bevindt; en
c
met betrekking tot schuldvorderingen: de lidstaat op het grondgebied waarvan de statutaire zetel van de derde-schuldenaar zich bevindt.

Artikel 3 257
1
Voor het bewijs van aanwijzing van de bewindvoerder uit een andere lidstaat volstaat een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van het aanwijzingsbesluit of van ieder ander door de bestuurlijke of rechtelijke instanties die bevoegd zijn ter zake van saneringsmaatregelen van de lidstaat gegeven schriftelijke verklaring.
2
De bewindvoerder uit een andere lidstaat toont op verlangen van een ieder tegenover wie hij zijn bevoegdheden wenst uit te oefenen een vertaling in de Nederlandse taal van het afschrift.
3
Artikel 3:241, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3 257
Indien degene die zowel schuldeiser als schuldenaar is van de kredietinstelling of verzekeraar bevoegd is zijn schuld te verrekenen met de vordering op de kredietinstelling of verzekeraar op grond van het recht dat van toepassing is op de vordering van de kredietinstelling of verzekeraar, laat de beslissing tot vaststelling van de saneringsmaatregel de bedoelde bevoegdheid onverlet.

Artikel 3 257
De artikelen 3:241 tot en met 3:243 staan er niet aan in de weg dat een vordering wordt ingesteld tot nietigheid, vernietiging of het niet kunnen worden tegengeworpen van een rechtshandeling wegens de benadeling van het geheel van schuldeisers welke van die rechtshandeling het gevolg is.

Artikel 3 257
In afwijking van artikel 3:240 worden de gevolgen van een saneringsmaatregel voor arbeidsovereenkomsten en andere rechtsverhoudingen ter zake van het verrichten van arbeid uitsluitend beheerst door het recht van de lidstaat dat op die overeenkomst of rechtsverhouding van toepassing is.

Artikel 3 257
n afwijking van artikel 3:240 worden de gevolgen van een saneringsmaatregel voor een overeenkomst die het recht geeft op het genot of de verkrijging van een onroerende zaak uitsluitend beheerst door het recht van de lidstaat op het grondgebied waarvan de onroerende zaak is gelegen.

Artikel 3 257
In afwijking van artikel 3:240 worden de gevolgen van een saneringsmaatregel voor de rechten van de kredietinstelling of verzekeraar op een registergoed beheerst door het recht van de lidstaat onder het gezag waarvan het register wordt gehouden.

Artikel 3 257
1
Voor het bewijs van aanwijzing van de bewindvoerder uit een andere lidstaat volstaat een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van het aanwijzingsbesluit of van ieder ander door de bestuurlijke of rechtelijke instanties die bevoegd zijn ter zake van saneringsmaatregelen van de lidstaat gegeven schriftelijke verklaring.
2
De bewindvoerder uit een andere lidstaat toont op verlangen van een ieder tegenover wie hij zijn bevoegdheden wenst uit te oefenen een vertaling in de Nederlandse taal van het afschrift.

Artikel 3 257
In afwijking van artikel 3:240 wordt de rechtsgeldigheid van een rechtshandeling, onder bezwarende titel aangegaan door de kredietinstelling of verzekeraar na het tijdstip tot vaststelling van een saneringsmaatregel, waarmee deze beschikt over een registergoed of effecten of andere waardepapieren waarvan het bestaan of de overdracht inschrijving in een wettelijk voorgeschreven register of op een wettelijk voorgeschreven rekening veronderstelt, of die zijn geplaatst in een door het recht van een lidstaat beheerst gecentraliseerd effectendepot, beheerst door het recht van de lidstaat onder het gezag waarvan het register, de rekening of het depot wordt gehouden dan wel, indien het een onroerende zaak betreft, door het recht van de lidstaat waar de onroerende zaak is gelegen.

Artikel 3 257
In afwijking van artikel 3:240 worden de gevolgen van de saneringsmaatregel voor een aanhangige rechtsvordering betreffende een goed waarover de kredietinstelling of verzekeraar het beheer en de beschikking heeft verloren, uitsluitend beheerst door het recht van de lidstaat waar het rechtsgeding aanhangig is.

Artikel 3 257

Artikel 3:240 is niet van toepassing op regels betreffende de nietigheid, de vernietigbaarheid van voor het geheel van schuldeisers nadelige rechtshandelingen en evenmin op de regels die bepalen of dergelijke rechtshandelingen kunnen worden tegengeworpen, indien degene die voordeel heeft gehad bij die rechtshandeling bewijst dat:

a
die rechtshandeling wordt beheerst door het recht van een andere lidstaat dan de lidstaat waar de entiteit voor risico-acceptatie, kredietinstelling of verzekeraar haar of zijn zetel heeft; en
b
dat recht in het gegeven geval niet voorziet in de mogelijkheid dat die rechtshandeling wordt aangetast onderscheidenlijk niet kan worden tegengeworpen.

Artikel 3 257
In afwijking van artikel 3:240 worden de gevolgen van een saneringsmaatregel, vastgesteld met betrekking tot een kredietinstelling, voor de gevolgen van een overeenkomst tot verrekening als bedoeld in artikel 212a, onderdeel m, van de Faillissementswet en novatie uitsluitend beheerst door het recht dat van toepassing is op die overeenkomst.

Artikel 3 257
In afwijking van artikel 3:240 worden, onverminderd artikel 3:254, de gevolgen van een saneringsmaatregel, vastgesteld met betrekking tot een kredietinstelling, voor een overeenkomst waarbij de ene partij, de koper, zich verbindt tot een latere overdracht van een gelijke hoeveelheid activa van dezelfde soort aan de verkoper, uitsluitend beheerst door het recht van de lidstaat dat van toepassing is op die overeenkomst.

Artikel 3 257
In afwijking van artikel 3:240 worden de gevolgen van een saneringsmaatregel, vastgesteld met betrekking tot een kredietinstelling, voor het uitoefenen van rechten op financiële instrumenten waarvan het bestaan of de overdracht inschrijving in een register, op een rekening of in een in een lidstaat bijgehouden of gesitueerd gecentraliseerd effectendepot veronderstelt, uitsluitend beheerst door het recht van de lidstaat waar het register, de rekening of het gecentraliseerde effectendepot waar deze rechten zijn ingeschreven, wordt gehouden of is gesitueerd.

Artikel 3 257
1
Voor het bewijs van aanwijzing van de bewindvoerder uit een andere lidstaat volstaat een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van het aanwijzingsbesluit of van ieder ander door de bestuurlijke of rechtelijke instanties die bevoegd zijn ter zake van saneringsmaatregelen van de lidstaat gegeven schriftelijke verklaring.
2
De bewindvoerder uit een andere lidstaat toont op verlangen van een ieder tegenover wie hij zijn bevoegdheden wenst uit te oefenen een vertaling in de Nederlandse taal van het afschrift.

Artikel 3 257
1
Voor het bewijs van aanwijzing van de bewindvoerder uit een andere lidstaat volstaat een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van het aanwijzingsbesluit of van ieder ander door de bestuurlijke of rechtelijke instanties die bevoegd zijn ter zake van saneringsmaatregelen van de lidstaat gegeven schriftelijke verklaring.
2
De bewindvoerder uit een andere lidstaat toont op verlangen van een ieder tegenover wie hij zijn bevoegdheden wenst uit te oefenen een vertaling in de Nederlandse taal van het afschrift.

Artikel 3 257
Op verzoek van een bewindvoerder uit een andere lidstaat worden de gegevens met betrekking tot een saneringsmaatregel, vastgesteld in een andere lidstaat, door de griffier van de rechtbank te ?s-Gravenhage ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Faillissementswet.
Afdeling 3.5.6. Beleggerscompensatiestelsel en depositogarantiestelsel
3.5.6.1
. Financiële ondernemingen met zetel in Nederland

Artikel 3 265
1
De Nederlandsche Bank verhaalt de vorderingen op de betalingsonmachtige financiële onderneming die ingevolge artikel 3:261, derde lid, op haar zijn overgegaan, op die financiële onderneming.
a
zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen 21 dagen nadat de Nederlandsche Bank voor het eerst heeft geconstateerd dat de financiële onderneming heeft nagelaten een verschuldigd en betaalbaar deposito terug te betalen of aan een verschuldigde en betaalbare verplichting te voldoen die voortvloeit uit een vordering van een belegger, verband houdende met een beleggingsdienst of dienst als bedoeld in artikel 3:259, eerste lid; of
b
zo spoedig mogelijk nadat een rechterlijke instantie in een lidstaat, om redenen die rechtstreeks verband houden met de financiële positie van de financiële onderneming, een beslissing heeft genomen die leidt tot schorsing van de mogelijkheid voor beleggers of depositohouders om hun vordering op de betreffende financiële onderneming te verhalen.
c
financiële instellingen die een verklaring van ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 3:110 hebben en die beleggingsdiensten mogen verlenen.
2
Ingeval bij de toepassing van een vangnetregeling een batig saldo resteert, stelt de Nederlandsche Bank met inachtneming van het ingevolge artikel 3:259, vierde lid, onderdeel b, bepaalde dit ter beschikking aan de financiële ondernemingen die een bijdrage als bedoeld in artikel 3:262 hebben gedaan.

Artikel 3 265
1
De Nederlandsche Bank verhaalt de vorderingen op de betalingsonmachtige financiële onderneming die ingevolge artikel 3:261, derde lid, op haar zijn overgegaan, op die financiële onderneming.
2
Ingeval bij de toepassing van een vangnetregeling een batig saldo resteert, stelt de Nederlandsche Bank met inachtneming van het ingevolge artikel 3:259, vierde lid, onderdeel b, bepaalde dit ter beschikking aan de financiële ondernemingen die een bijdrage als bedoeld in artikel 3:262 hebben gedaan.
3
De informatie over de vangnetregeling wordt in de Nederlandse taal ter beschikking gesteld of voorzover het een vergelijkbare regeling betreft die op een bijkantoor toepasselijk is, in de officiële taal of een van de officiële talen van de lidstaat waar het desbetreffende bijkantoor is gelegen.
a
categorieën van financiële ondernemingen en personen die onder de reikwijdte van de vangnetregeling vallen, dan wel hiervan worden uitgesloten;
b
categorieën van vorderingen die onder de reikwijdte van een vangnetregeling vallen, de wijze van indiening en vaststelling daarvan, de voorwaarden voor vergoeding van deze vorderingen, de hoogte van de vergoeding, het doen van uitkeringen aan beleggers of crediteuren en de wijze van informatieverschaffing daarover door financiële ondernemingen.
4
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot:
a
de bekendmaking van een vangnetregeling; en
b
de financiering, bekostiging en verdeling van baten van een vangnetregeling.

Artikel 3 265
1
De Nederlandsche Bank verhaalt de vorderingen op de betalingsonmachtige financiële onderneming die ingevolge artikel 3:261, derde lid, op haar zijn overgegaan, op die financiële onderneming.
a
zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen 21 dagen nadat de Nederlandsche Bank voor het eerst heeft geconstateerd dat de financiële onderneming heeft nagelaten een verschuldigd en betaalbaar deposito terug te betalen of aan een verschuldigde en betaalbare verplichting te voldoen die voortvloeit uit een vordering van een belegger, verband houdende met een beleggingsdienst of dienst als bedoeld in artikel 3:259, eerste lid; of
b
zo spoedig mogelijk nadat een rechterlijke instantie in een lidstaat, om redenen die rechtstreeks verband houden met de financiële positie van de financiële onderneming, een beslissing heeft genomen die leidt tot schorsing van de mogelijkheid voor beleggers of depositohouders om hun vordering op de betreffende financiële onderneming te verhalen.
2
Ingeval bij de toepassing van een vangnetregeling een batig saldo resteert, stelt de Nederlandsche Bank met inachtneming van het ingevolge artikel 3:259, vierde lid, onderdeel b, bepaalde dit ter beschikking aan de financiële ondernemingen die een bijdrage als bedoeld in artikel 3:262 hebben gedaan.
3
De informatie over de vangnetregeling wordt in de Nederlandse taal ter beschikking gesteld of voorzover het een vergelijkbare regeling betreft die op een bijkantoor toepasselijk is, in de officiële taal of een van de officiële talen van de lidstaat waar het desbetreffende bijkantoor is gelegen.

Artikel 3 265
1
De Nederlandsche Bank verhaalt de vorderingen op de betalingsonmachtige financiële onderneming die ingevolge artikel 3:261, derde lid, op haar zijn overgegaan, op die financiële onderneming.
2
Ingeval bij de toepassing van een vangnetregeling een batig saldo resteert, stelt de Nederlandsche Bank met inachtneming van het ingevolge artikel 3:259, vierde lid, onderdeel b, bepaalde dit ter beschikking aan de financiële ondernemingen die een bijdrage als bedoeld in artikel 3:262 hebben gedaan.
3
De informatie over de vangnetregeling wordt in de Nederlandse taal ter beschikking gesteld of voorzover het een vergelijkbare regeling betreft die op een bijkantoor toepasselijk is, in de officiële taal of een van de officiële talen van de lidstaat waar het desbetreffende bijkantoor is gelegen.

Artikel 3 265
De Nederlandsche Bank stelt met inachtneming van het ingevolge artikel 3:259, vierde lid, onderdeel b, bepaalde de bijdragen vast van de financiële ondernemingen, bedoeld in artikel 3:258, eerste lid, aan de vangnetregeling. De bijdrageplichtige financiële ondernemingen voldoen deze bijdragen binnen een door de Nederlandsche Bank vastgestelde termijn.

Artikel 3 265
1
De Nederlandsche Bank verhaalt de vorderingen op de betalingsonmachtige financiële onderneming die ingevolge artikel 3:261, derde lid, op haar zijn overgegaan, op die financiële onderneming.
2
Ingeval bij de toepassing van een vangnetregeling een batig saldo resteert, stelt de Nederlandsche Bank met inachtneming van het ingevolge artikel 3:259, vierde lid, onderdeel b, bepaalde dit ter beschikking aan de financiële ondernemingen die een bijdrage als bedoeld in artikel 3:262 hebben gedaan.
3
De informatie over de vangnetregeling wordt in de Nederlandse taal ter beschikking gesteld of voorzover het een vergelijkbare regeling betreft die op een bijkantoor toepasselijk is, in de officiële taal of een van de officiële talen van de lidstaat waar het desbetreffende bijkantoor is gelegen.

Artikel 3 265
1
De Nederlandsche Bank verhaalt de vorderingen op de betalingsonmachtige financiële onderneming die ingevolge artikel 3:261, derde lid, op haar zijn overgegaan, op die financiële onderneming.
2
Ingeval bij de toepassing van een vangnetregeling een batig saldo resteert, stelt de Nederlandsche Bank met inachtneming van het ingevolge artikel 3:259, vierde lid, onderdeel b, bepaalde dit ter beschikking aan de financiële ondernemingen die een bijdrage als bedoeld in artikel 3:262 hebben gedaan.

Artikel 3 265
1
De Nederlandsche Bank verhaalt de vorderingen op de betalingsonmachtige financiële onderneming die ingevolge artikel 3:261, derde lid, op haar zijn overgegaan, op die financiële onderneming.
2
Ingeval bij de toepassing van een vangnetregeling een batig saldo resteert, stelt de Nederlandsche Bank met inachtneming van het ingevolge artikel 3:259, vierde lid, onderdeel b, bepaalde dit ter beschikking aan de financiële ondernemingen die een bijdrage als bedoeld in artikel 3:262 hebben gedaan.
3.5.6.2
. Financiële ondernemingen met zetel in een andere lidstaat

Artikel 3 266
1
Paragraaf 3.5.6.1 is van overeenkomstige toepassing op:
a
beleggingsondernemingen met zetel in een andere lidstaat die beleggingsdiensten verlenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor en die ingevolge het tweede lid hebben gekozen voor een aanvullende deelname aan het beleggerscompensatiestelsel;
b
banken met zetel in een andere lidstaat die hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor en die ingevolge het derde lid hebben gekozen voor een aanvullende deelname aan het depositogarantiestelsel; en
c
banken en financiële instellingen met zetel in een andere lidstaat die hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor en die ingevolge het vierde lid hebben gekozen voor een aanvullende deelname aan het beleggerscompensatiestelsel.
2
Een beleggingsonderneming met zetel in een andere lidstaat die beleggingsdiensten verleent vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor kan, indien de dekking van een in die lidstaat toepasselijk stelsel van beleggerscompensatie beperkter is dan de dekking van het beleggerscompensatiestelsel, kiezen voor deelname aan het beleggerscompensatiestelsel, ter aanvulling van de dekking van het stelsel in de lidstaat van de zetel.
3
Een bank met zetel in een andere lidstaat die haar bedrijf uitoefent vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor kan, indien de dekking van een in die lidstaat toepasselijk stelsel van depositogarantie beperkter is dan de dekking van het depositogarantiestelsel, kiezen voor deelname aan het depositogarantiestelsel, ter aanvulling van de dekking van het stelsel in de lidstaat van de zetel.
4
Een bank of een financiële instelling met zetel in een andere lidstaat die haar bedrijf uitoefent vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, waaraan het ingevolge artikel 2:15, onderscheidenlijk artikel 2:112, is toegestaan beleggingsdiensten te verlenen, kan indien de dekking van een in die lidstaat toepasselijk stelsel van beleggerscompensatie beperkter is dan de dekking van het beleggerscompensatiestelsel, kiezen voor deelname aan het beleggerscompensatiestelsel, ter aanvulling van de dekking van het stelsel in de lidstaat waar de zetel zich bevindt.
5
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld betreffende de deelname aan een vangnetregeling door een bank of beleggingsonderneming met zetel in een andere lidstaat die een in Nederland gelegen bijkantoor heeft.
3.5.6.3
. Financiële ondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is

Artikel 3 267
1
De Nederlandsche Bank kan al dan niet op aanvraag besluiten dat het ingevolge paragraaf 3.5.6.1 bepaalde betreffende het beleggerscompensatiestelsel van overeenkomstige toepassing is op een beleggingsonderneming met zetel in een staat die geen lidstaat is die haar bedrijf uitoefent vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 is verleend, of op een bank met zetel in een staat die geen lidstaat is die haar bedrijf uitoefent vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, waaraan het ingevolge artikel 2:22 is toegestaan beleggingsdiensten te verlenen en, indien op de vorderingen van beleggers op die beleggingsondernemingen in verband met beleggingsverrichtingen geen stelsel van beleggerscompensatie van toepassing is waarvan de dekking gelijkwaardig is aan de dekking bedoeld in artikel 11, eerste lid, van richtlijn nr. 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 3 maart 1997 inzake de beleggerscompensatiestelsels (PbEG L 84).
2
De Nederlandsche Bank kan al dan niet op aanvraag besluiten dat het ingevolge paragraaf 3.5.6.1 bepaalde betreffende het depositogarantiestelsel van overeenkomstige toepassing is op banken met zetel in een staat die geen lidstaat is die hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, indien op de vorderingen van crediteuren op die banken geen stelsel van depositogarantie van toepassing is, waarvan de dekking gelijkwaardig is aan de dekking bedoeld in artikel 6, eerste lid, van richtlijn nr. 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels (PbEG L 135).
3
Een bank of beleggingsonderneming met zetel in een staat die geen lidstaat is die haar bedrijf uitoefent onderscheidenlijk beleggingsdiensten verleent vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor stelt op verzoek informatie ter beschikking over de toepasselijke vangnetregeling.
4
De informatie, bedoeld in het derde lid, wordt in de Nederlandse taal ter beschikking gesteld en moet zodanig zijn dat al dan niet potentiële beleggers en crediteuren in staat worden gesteld om na te gaan of een vordering valt onder de dekking van de vangnetregeling dan wel onder een vergelijkbare buitenlandse regeling.

Hoofdstuk 3.6. Aanvullende bepalingen ten aanzien van financiele groepen
Afdeling 3.6.1. Definities en algemeen

Artikel 3 273
1
Een gemengde financiële holding, financiële holding of verzekeringsholding met zetel in Nederland meldt wijzigingen met betrekking tot onderwerpen waarover ingevolge artikel 3:271 of 3:272 verstrekking van gegevens is voorgeschreven, aan de Nederlandsche Bank.
a
de onderneming haar zetel heeft in een staat die geen lidstaat is en waar wettelijke belemmeringen bestaan voor het verstrekken van de voor het toezicht noodzakelijke informatie;
b
de bij dat toezicht te betrekken onderneming in het licht van de doelstellingen van dat toezicht slechts van te verwaarlozen betekenis is; of
1
een deelneming als bedoeld in artikel 24c, eerste lid, eerste volzin, of tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek; of
2
een rechtstreeks of middellijk belang van twintig procent of meer in het geplaatst kapitaal van een onderneming, of het rechtstreeks of middellijk kunnen uitoefenen van twintig procent of meer van de stemrechten in een onderneming;
c
het in aanmerking nemen van de financiële positie van die onderneming in het licht van de doelstellingen van dat toezicht misplaatst of misleidend zou zijn.
d
financiële holding: een financiële instelling die als dochteronderneming uitsluitend of hoofdzakelijk beleggingsondernemingen, kredietinstellingen of financiële instellingen heeft, van welke dochterondernemingen er ten minste één een beleggingsonderneming of kredietinstelling is, en die geen gemengde financiële holding is;
e
gemengde holding: een moederonderneming die geen financiële holding, kredietinstelling of gemengde financiële holding is en die ten minste een kredietinstelling als dochteronderneming heeft;
f
gemengde financiële holding: een moederonderneming die geen gereglementeerde entiteit als bedoeld in artikel 3:289, onderdeel d, is en die tezamen met haar dochterondernemingen, waarvan er ten minste één een gereglementeerde entiteit met zetel in een lidstaat is, en met andere ondernemingen een financieel conglomeraat als bedoeld in artikel 3:290 vormt;
g
gemengde verzekeringsholding: een moederonderneming die geen gemengde financiële holding, herverzekeraar, levensverzekeraar, schadeverzekeraar of verzekeringsholding is, en die een herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een lidstaat als dochteronderneming heeft;
h
onderneming die nevendiensten verricht: een onderneming die activiteiten verricht die ten opzichte van de hoofdactiviteiten van een beleggingsonderneming of kredietinstelling het karakter van ondersteunende activiteit hebben;
i
verbonden onderneming: een dochteronderneming, een andere onderneming waarin een deelneming bestaat of een onderneming die met een andere onderneming verbonden is door een door die andere onderneming uitgeoefende centrale leiding krachtens een door deze ondernemingen gesloten overeenkomst of een bepaling in de statuten van een of meer van deze ondernemingen, dan wel door het feit dat de bestuurs-, leidinggevende, of toezichthoudende organen van deze ondernemingen gedurende het boekjaar en tot de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening in meerderheid bestaan uit dezelfde personen;
j
verzekeringsholding: een moederonderneming die geen gemengde financiële holding is, een herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een lidstaat als dochteronderneming heeft en waarvan de hoofdactiviteit bestaat uit het verkrijgen en houden van deelnemingen in dochterondernemingen die uitsluitend of hoofdzakelijk herverzekeraars, levensverzekeraars of schadeverzekeraars zijn.
2
Het ingevolge artikel 3:29, derde lid, bepaalde is van overeenkomstige toepassing op gemengde financiële holdings, financiële holdings en verzekeringsholdings met zetel in Nederland voorzover het betrekking heeft op het melden van de wijzigingen, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3 273
1
Een gemengde financiële holding, financiële holding of verzekeringsholding met zetel in Nederland meldt wijzigingen met betrekking tot onderwerpen waarover ingevolge artikel 3:271 of 3:272 verstrekking van gegevens is voorgeschreven, aan de Nederlandsche Bank.
2
Het ingevolge artikel 3:29, derde lid, bepaalde is van overeenkomstige toepassing op gemengde financiële holdings, financiële holdings en verzekeringsholdings met zetel in Nederland voorzover het betrekking heeft op het melden van de wijzigingen, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3 273
1
Een gemengde financiële holding, financiële holding of verzekeringsholding met zetel in Nederland meldt wijzigingen met betrekking tot onderwerpen waarover ingevolge artikel 3:271 of 3:272 verstrekking van gegevens is voorgeschreven, aan de Nederlandsche Bank.
a
de onderneming haar zetel heeft in een staat die geen lidstaat is en waar wettelijke belemmeringen bestaan voor het verstrekken van de voor het toezicht noodzakelijke informatie;
b
de bij dat toezicht te betrekken onderneming in het licht van de doelstellingen van dat toezicht slechts van te verwaarlozen betekenis is; of
c
het in aanmerking nemen van de financiële positie van die onderneming in het licht van de doelstellingen van dat toezicht misplaatst of misleidend zou zijn.
2
Het ingevolge artikel 3:29, derde lid, bepaalde is van overeenkomstige toepassing op gemengde financiële holdings, financiële holdings en verzekeringsholdings met zetel in Nederland voorzover het betrekking heeft op het melden van de wijzigingen, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3 273
Het dagelijks beleid van een gemengde financiële holding, financiële holding of verzekeringsholding met zetel in Nederland wordt bepaald door personen die deskundig zijn in verband met de uitoefening van het bedrijf van de tot de desbetreffende groep als bedoeld in artikel 3:289, onderdeel e, behorende gereglementeerde entiteiten als bedoeld in artikel 3:289, onderdeel d, en van de gemengde financiële holding, financiële holding onderscheidenlijk verzekeringsholding.

Artikel 3 273
1
Een gemengde financiële holding, financiële holding of verzekeringsholding met zetel in Nederland meldt wijzigingen met betrekking tot onderwerpen waarover ingevolge artikel 3:271 of 3:272 verstrekking van gegevens is voorgeschreven, aan de Nederlandsche Bank.
2
Het ingevolge artikel 3:29, derde lid, bepaalde is van overeenkomstige toepassing op gemengde financiële holdings, financiële holdings en verzekeringsholdings met zetel in Nederland voorzover het betrekking heeft op het melden van de wijzigingen, bedoeld in het eerste lid.
3
Het ingevolge artikel 3:9, derde lid, bepaalde is van overeenkomstige toepassing op personen die het beleid van een gemengde financiële holding, financiële holding of verzekeringsholding met zetel in Nederland bepalen of mede bepalen.

Artikel 3 273
1
Een gemengde financiële holding, financiële holding of verzekeringsholding met zetel in Nederland meldt wijzigingen met betrekking tot onderwerpen waarover ingevolge artikel 3:271 of 3:272 verstrekking van gegevens is voorgeschreven, aan de Nederlandsche Bank.
2
Het ingevolge artikel 3:29, derde lid, bepaalde is van overeenkomstige toepassing op gemengde financiële holdings, financiële holdings en verzekeringsholdings met zetel in Nederland voorzover het betrekking heeft op het melden van de wijzigingen, bedoeld in het eerste lid.
Afdeling 3.6.2. Geconsolideerd toezicht op beleggingsondernemingen en kredietinstellingen

Artikel 3 280b

Artikel 3 280b
1
Een Nederlandse EU-moederbeleggingsonderneming, Nederlandse EU-moederkredietinstelling, Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling die dochteronderneming is van een financiële EU-moederholding voldoet op basis van haar geconsolideerde financiële positie aan artikel 3:74a.
2
Een belangrijke Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling die een dochteronderneming is van een moederbeleggingsonderneming, moederkredietinstelling of financiële moederholding met zetel in een andere lidstaat maakt de gegevens, bedoeld in artikel 3:74a, eerste lid, openbaar op individuele of gesubconsolideerde basis.
3
Indien de Nederlandsche Bank geconsolideerd toezicht uitoefent op een Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling die dochteronderneming is van een onderneming die is gevestigd in een staat die geen lidstaat is, kan zij die financiële onderneming op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van de verplichting tot het openbaar maken van gegevens op geconsolideerde basis, indien de onderneming waarvan zij dochteronderneming is gegevens over haar openbaar maakt die overeenkomen met de informatie, bedoeld in het eerste lid.
4
Indien een Nederlandse financiële EU-moederholding zowel een beleggingsonderneming als een kredietinstelling als dochteronderneming heeft, is dit artikel slechts van toepassing op de kredietinstelling.
5
Indien uit de intragroepsovereenkomsten en -posities blijkt dat de financiële positie van de beleggingsonderneming of kredietinstelling in gevaar is of zou kunnen komen, neemt de Nederlandsche Bank maatregelen jegens die kredietinstelling.
6
Indien de Nederlandsche Bank toezicht op geconsolideerde basis uitoefent, bepaalt zij, onverminderd het eerste tot en met vijfde lid, in de volgende gevallen of en in welke vorm consolidatie plaatsvindt:
7
Indien in een geval als bedoeld in het zesde lid consolidatie plaatsvindt, bepaalt de Nederlandsche Bank tevens of het gebruik van de methode, bedoeld in artikel 12 van de richtlijn geconsolideerde jaarrekening is toegestaan of voorgeschreven.
8
Indien toezicht op geconsolideerde basis op grond van artikel 3:276, eerste of tweede lid, is voorgeschreven, worden ondernemingen die nevendiensten verrichten en beheerders van instellingen voor collectieve belegging in effecten in de consolidatie betrokken in de gevallen en op de wijzen, bedoeld in het tweede tot en met vijfde lid.
9
Indien een Nederlandse financiële EU-moederholding een beleggingsonderneming en een kredietinstelling als dochteronderneming heeft, en die kredietinstelling haar zetel in Nederland heeft, oefent de Nederlandsche Bank het toezicht op geconsolideerde basis uit op alle dochterondernemingen.

Artikel 3 280b
1
Een Nederlandse EU-moederbeleggingsonderneming, Nederlandse EU-moederkredietinstelling, Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling die dochteronderneming is van een financiële EU-moederholding voldoet op basis van haar geconsolideerde financiële positie aan artikel 3:74a.
2
Een belangrijke Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling die een dochteronderneming is van een moederbeleggingsonderneming, moederkredietinstelling of financiële moederholding met zetel in een andere lidstaat maakt de gegevens, bedoeld in artikel 3:74a, eerste lid, openbaar op individuele of gesubconsolideerde basis.
3
Indien de Nederlandsche Bank geconsolideerd toezicht uitoefent op een Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling die dochteronderneming is van een onderneming die is gevestigd in een staat die geen lidstaat is, kan zij die financiële onderneming op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van de verplichting tot het openbaar maken van gegevens op geconsolideerde basis, indien de onderneming waarvan zij dochteronderneming is gegevens over haar openbaar maakt die overeenkomen met de informatie, bedoeld in het eerste lid.
4
Indien een Nederlandse financiële EU-moederholding zowel een beleggingsonderneming als een kredietinstelling als dochteronderneming heeft, is dit artikel slechts van toepassing op de kredietinstelling.

Artikel 3 280b
1
Een Nederlandse EU-moederbeleggingsonderneming, Nederlandse EU-moederkredietinstelling, Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling die dochteronderneming is van een financiële EU-moederholding voldoet op basis van haar geconsolideerde financiële positie aan artikel 3:74a.
a
coördineert zij de vergaring en verspreiding van informatie aan de betrokken toezichthoudende instanties van andere lidstaten die relevant of essentieel is in normale omstandigheden en in noodsituaties;
b
plant en coördineert zij de toezichtactiviteiten in normale omstandigheden en in noodsituaties, en de samenwerking met de betrokken toezichthoudende instanties van andere lidstaten in het kader van artikel 3:18a.
2
Een belangrijke Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling die een dochteronderneming is van een moederbeleggingsonderneming, moederkredietinstelling of financiële moederholding met zetel in een andere lidstaat maakt de gegevens, bedoeld in artikel 3:74a, eerste lid, openbaar op individuele of gesubconsolideerde basis.
3
Indien de Nederlandsche Bank geconsolideerd toezicht uitoefent op een Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling die dochteronderneming is van een onderneming die is gevestigd in een staat die geen lidstaat is, kan zij die financiële onderneming op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van de verplichting tot het openbaar maken van gegevens op geconsolideerde basis, indien de onderneming waarvan zij dochteronderneming is gegevens over haar openbaar maakt die overeenkomen met de informatie, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3 280b
1
Een Nederlandse EU-moederbeleggingsonderneming, Nederlandse EU-moederkredietinstelling, Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling die dochteronderneming is van een financiële EU-moederholding voldoet op basis van haar geconsolideerde financiële positie aan artikel 3:74a.
a
coördineert zij de vergaring en verspreiding van informatie aan de betrokken toezichthoudende instanties van andere lidstaten die relevant of essentieel is in normale omstandigheden en in noodsituaties;
b
plant en coördineert zij de toezichtactiviteiten in normale omstandigheden en in noodsituaties, en de samenwerking met de betrokken toezichthoudende instanties van andere lidstaten in het kader van artikel 3:18a.
2
Een belangrijke Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling die een dochteronderneming is van een moederbeleggingsonderneming, moederkredietinstelling of financiële moederholding met zetel in een andere lidstaat maakt de gegevens, bedoeld in artikel 3:74a, eerste lid, openbaar op individuele of gesubconsolideerde basis.

Artikel 3 280b
1
Een Nederlandse EU-moederbeleggingsonderneming, Nederlandse EU-moederkredietinstelling, Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling die dochteronderneming is van een financiële EU-moederholding voldoet op basis van haar geconsolideerde financiële positie aan artikel 3:74a.
a
coördineert zij de vergaring en verspreiding van informatie aan de betrokken toezichthoudende instanties van andere lidstaten die relevant of essentieel is in normale omstandigheden en in noodsituaties;
b
plant en coördineert zij de toezichtactiviteiten in normale omstandigheden en in noodsituaties, en de samenwerking met de betrokken toezichthoudende instanties van andere lidstaten in het kader van artikel 3:18a.
1
er geen feitelijke of juridische belemmering aanwezig of te voorzien is die een onmiddellijke overdracht van toetsingsvermogen of terugbetaling van schulden door de Nederlandse moederbeleggingsonderneming of Nederlandse moederkredietinstelling kan verhinderen;
2
de Nederlandse moederbeleggingsonderneming of Nederlandse moederkredietinstelling zorg draagt voor een beheerste bedrijfsvoering bij de dochteronderneming en met instemming van de Nederlandsche Bank instaat voor de verplichtingen van de dochteronderneming, of de risico?s ten aanzien van de dochteronderneming verwaarloosbaar zijn;
3
de risicobeoordeling, meet- en controleprocedures van de Nederlandse moederbeleggingsonderneming of Nederlandse moederkredietinstelling ook de dochteronderneming omvatten; en
4
de Nederlandse moederbeleggingsonderneming of Nederlandse moederkredietinstelling meer dan vijftig procent van de stemrechten heeft verbonden aan de deelnemingen in het kapitaal van de dochteronderneming of het recht heeft om de meerderheid van de personen die het dagelijks beleid bepalen van de dochteronderneming te benoemen of te ontslaan.
2
Een belangrijke Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling die een dochteronderneming is van een moederbeleggingsonderneming, moederkredietinstelling of financiële moederholding met zetel in een andere lidstaat maakt de gegevens, bedoeld in artikel 3:74a, eerste lid, openbaar op individuele of gesubconsolideerde basis.
3
Indien de Nederlandsche Bank geconsolideerd toezicht uitoefent op een Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling die dochteronderneming is van een onderneming die is gevestigd in een staat die geen lidstaat is, kan zij die financiële onderneming op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van de verplichting tot het openbaar maken van gegevens op geconsolideerde basis, indien de onderneming waarvan zij dochteronderneming is gegevens over haar openbaar maakt die overeenkomen met de informatie, bedoeld in het eerste lid.
a
de criteria die zij toepast om vast te stellen dat er geen feitelijke of juridische belemmering aanwezig of te voorzien is die een onmiddellijke overdracht van toetsingsvermogen of terugbetaling van schulden kan verhinderen;
b
het aantal Nederlandse moederbeleggingsondernemingen en Nederlandse moederkredietinstellingen dat op grond van het eerste lid dochterondernemingen geconsolideerd betrekken en hoeveel moederondernemingen daarbij dochterondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is, betrekken;
1
er geen feitelijke of juridische belemmering aanwezig of te voorzien is die een onmiddellijke overdracht van toetsingsvermogen of terugbetaling van schulden door de dochteronderneming kan verhinderen; en
2
de risicobeoordeling, meet- en controleprocedures die relevant zijn voor het geconsolideerde toezicht, ook de Nederlandse moederbeleggingsondernemingen en Nederlandse moederkredietinstellingen omvatten.
4
Indien een Nederlandse financiële EU-moederholding zowel een beleggingsonderneming als een kredietinstelling als dochteronderneming heeft, is dit artikel slechts van toepassing op de kredietinstelling.
a
de criteria die zij toepast om vast te stellen dat er geen feitelijke of juridische belemmering aanwezig of te voorzien is die een onmiddellijke overdracht van toetsingsvermogen of terugbetaling van schulden kan verhinderen;
b
het aantal Nederlandse moederbeleggingsondernemingen en Nederlandse moederkredietinstellingen dat valt onder de toepassing van het derde lid en hoeveel moederondernemingen daarbij dochterondernemingen in een staat die geen lidstaat is, betrekken; en
c
indien het derde lid van toepassing is, de geaggregeerde gegevens voor Nederland met betrekking tot:
1
het totaal bedrag aan toetsingsvermogen op geconsolideerde basis van de Nederlandse moederbeleggingsondernemingen en Nederlandse moederkredietinstellingen, dat wordt aangehouden in dochterondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is;
2
het toetsingsvermogen dat door Nederlandse moederbeleggingsondernemingen en Nederlandse moederkredietinstellingen wordt gehouden in dochterondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is als percentage van het totale toetsingsvermogen op geconsolideerde basis van die moederondernemingen;
3
het toetsingsvermogen dat door Nederlandse moederbeleggingsondernemingen en Nederlandse moederkredietinstellingen wordt gehouden in dochterondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is als percentage van de vereiste totale minimumomvang van het toetsingsvermogen op grond van artikel 3:57 op geconsolideerde basis van de moederondernemingen.

Artikel 3 280b
1
Een Nederlandse EU-moederbeleggingsonderneming, Nederlandse EU-moederkredietinstelling, Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling die dochteronderneming is van een financiële EU-moederholding voldoet op basis van haar geconsolideerde financiële positie aan artikel 3:74a.
1
de risicobeoordeling, meet- en controleprocedures van de Nederlandse moederbeleggingsonderneming of Nederlandse moederkredietinstelling ook de dochteronderneming omvatten;
2
de Nederlandse moederbeleggingsonderneming of Nederlandse moederkredietinstelling meer dan vijftig procent van de stemrechten heeft verbonden aan de deelnemingen in het kapitaal van de dochteronderneming of het recht heeft om de meerderheid van de personen die het dagelijks beleid bepalen van de dochteronderneming te benoemen of te ontslaan;
3
de dochteronderneming aanzienlijke vorderingen op of verplichtingen heeft aan de Nederlandse moederbeleggingsonderneming of Nederlandse moederkredietinstelling; en
4
de Nederlandse moederbeleggingsonderneming of Nederlandse moederkredietinstelling aantoont dat op grond van de omstandigheden en overeenkomsten, waaronder juridische afspraken, geen feitelijke of juridische belemmeringen aanwezig of te voorzien zijn die een onmiddellijke overdracht van toetsingsvermogen of terugbetaling van schulden door de dochteronderneming aan haar kunnen verhinderen.
2
Een belangrijke Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling die een dochteronderneming is van een moederbeleggingsonderneming, moederkredietinstelling of financiële moederholding met zetel in een andere lidstaat maakt de gegevens, bedoeld in artikel 3:74a, eerste lid, openbaar op individuele of gesubconsolideerde basis.
3
Indien de Nederlandsche Bank geconsolideerd toezicht uitoefent op een Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling die dochteronderneming is van een onderneming die is gevestigd in een staat die geen lidstaat is, kan zij die financiële onderneming op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van de verplichting tot het openbaar maken van gegevens op geconsolideerde basis, indien de onderneming waarvan zij dochteronderneming is gegevens over haar openbaar maakt die overeenkomen met de informatie, bedoeld in het eerste lid.
a
de criteria die zij toepast om vast te stellen dat er geen feitelijke of juridische belemmering aanwezig of te voorzien is die een onmiddellijke overdracht van toetsingsvermogen of terugbetaling van schulden kan verhinderen;
b
het aantal Nederlandse moederbeleggingsondernemingen en Nederlandse moederkredietinstellingen dat op grond van het eerste lid dochterondernemingen geconsolideerd betrekken en hoeveel moederondernemingen daarbij dochterondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is, betrekken;
c
indien het eerste lid van toepassing is, de geaggregeerde gegevens voor Nederland met betrekking tot:
1
het totaal bedrag aan toetsingsvermogen van Nederlandse moederbeleggingsondernemingen en Nederlandse moederkredietinstellingen, dat wordt aangehouden in dochterondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is;
2
het toetsingsvermogen dat door Nederlandse moederbeleggingsondernemingen en Nederlandse moederkredietinstellingen wordt gehouden in dochterondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is als percentage van het totale toetsingsvermogen van die moederondernemingen;
3
het toetsingsvermogen dat door Nederlandse moederbeleggingsondernemingen en Nederlandse moederkredietinstellingen wordt gehouden in dochterondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is als percentage van de vereiste totale minimumomvang van het toetsingsvermogen op grond van artikel 3:57 van de moederondernemingen.

Artikel 3 280b
1
Een Nederlandse EU-moederbeleggingsonderneming, Nederlandse EU-moederkredietinstelling, Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling die dochteronderneming is van een financiële EU-moederholding voldoet op basis van haar geconsolideerde financiële positie aan artikel 3:74a.
a
coördineert zij de vergaring en verspreiding van informatie aan de betrokken toezichthoudende instanties van andere lidstaten die relevant of essentieel is in normale omstandigheden en in noodsituaties;
b
plant en coördineert zij de toezichtactiviteiten in normale omstandigheden en in noodsituaties, en de samenwerking met de betrokken toezichthoudende instanties van andere lidstaten in het kader van artikel 3:18a.
2
Een belangrijke Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling die een dochteronderneming is van een moederbeleggingsonderneming, moederkredietinstelling of financiële moederholding met zetel in een andere lidstaat maakt de gegevens, bedoeld in artikel 3:74a, eerste lid, openbaar op individuele of gesubconsolideerde basis.
3
Indien de Nederlandsche Bank geconsolideerd toezicht uitoefent op een Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling die dochteronderneming is van een onderneming die is gevestigd in een staat die geen lidstaat is, kan zij die financiële onderneming op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van de verplichting tot het openbaar maken van gegevens op geconsolideerde basis, indien de onderneming waarvan zij dochteronderneming is gegevens over haar openbaar maakt die overeenkomen met de informatie, bedoeld in het eerste lid.
4
Indien een Nederlandse financiële EU-moederholding zowel een beleggingsonderneming als een kredietinstelling als dochteronderneming heeft, is dit artikel slechts van toepassing op de kredietinstelling.
5
Indien uit de intragroepsovereenkomsten en -posities blijkt dat de financiële positie van de beleggingsonderneming of kredietinstelling in gevaar is of zou kunnen komen, neemt de Nederlandsche Bank maatregelen jegens die kredietinstelling.
6
Indien de Nederlandsche Bank toezicht op geconsolideerde basis uitoefent, bepaalt zij, onverminderd het eerste tot en met vijfde lid, in de volgende gevallen of en in welke vorm consolidatie plaatsvindt:
7
Indien in een geval als bedoeld in het zesde lid consolidatie plaatsvindt, bepaalt de Nederlandsche Bank tevens of het gebruik van de methode, bedoeld in artikel 12 van de richtlijn geconsolideerde jaarrekening is toegestaan of voorgeschreven.

Artikel 3 280b
1
Een Nederlandse EU-moederbeleggingsonderneming, Nederlandse EU-moederkredietinstelling, Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling die dochteronderneming is van een financiële EU-moederholding voldoet op basis van haar geconsolideerde financiële positie aan artikel 3:74a.
2
Een belangrijke Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling die een dochteronderneming is van een moederbeleggingsonderneming, moederkredietinstelling of financiële moederholding met zetel in een andere lidstaat maakt de gegevens, bedoeld in artikel 3:74a, eerste lid, openbaar op individuele of gesubconsolideerde basis.
3
Indien de Nederlandsche Bank geconsolideerd toezicht uitoefent op een Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling die dochteronderneming is van een onderneming die is gevestigd in een staat die geen lidstaat is, kan zij die financiële onderneming op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van de verplichting tot het openbaar maken van gegevens op geconsolideerde basis, indien de onderneming waarvan zij dochteronderneming is gegevens over haar openbaar maakt die overeenkomen met de informatie, bedoeld in het eerste lid.
4
Indien een Nederlandse financiële EU-moederholding zowel een beleggingsonderneming als een kredietinstelling als dochteronderneming heeft, is dit artikel slechts van toepassing op de kredietinstelling.
5
Indien uit de intragroepsovereenkomsten en -posities blijkt dat de financiële positie van de beleggingsonderneming of kredietinstelling in gevaar is of zou kunnen komen, neemt de Nederlandsche Bank maatregelen jegens die kredietinstelling.
6
Indien de Nederlandsche Bank toezicht op geconsolideerde basis uitoefent, bepaalt zij, onverminderd het eerste tot en met vijfde lid, in de volgende gevallen of en in welke vorm consolidatie plaatsvindt:
a
een beleggingsonderneming of kredietinstelling oefent een invloed van betekenis uit op een of meer kredietinstellingen of financiële instellingen, zonder daarin evenwel een deelneming te houden of daarmee andere vormen van kapitaalbinding te hebben; en
b
twee of meer beleggingsondernemingen, kredietinstellingen of financiële instellingen staan onder centrale leiding zonder dat dit in een overeenkomst of statutaire bepalingen vastgelegd is.
7
Indien in een geval als bedoeld in het zesde lid consolidatie plaatsvindt, bepaalt de Nederlandsche Bank tevens of het gebruik van de methode, bedoeld in artikel 12 van de richtlijn geconsolideerde jaarrekening is toegestaan of voorgeschreven.
8
Indien toezicht op geconsolideerde basis op grond van artikel 3:276, eerste of tweede lid, is voorgeschreven, worden ondernemingen die nevendiensten verrichten en beheerders van instellingen voor collectieve belegging in effecten in de consolidatie betrokken in de gevallen en op de wijzen, bedoeld in het tweede tot en met vijfde lid.

Artikel 3 280b
1
Een Nederlandse EU-moederbeleggingsonderneming, Nederlandse EU-moederkredietinstelling, Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling die dochteronderneming is van een financiële EU-moederholding voldoet op basis van haar geconsolideerde financiële positie aan artikel 3:74a.
2
Een belangrijke Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling die een dochteronderneming is van een moederbeleggingsonderneming, moederkredietinstelling of financiële moederholding met zetel in een andere lidstaat maakt de gegevens, bedoeld in artikel 3:74a, eerste lid, openbaar op individuele of gesubconsolideerde basis.
3
Indien de Nederlandsche Bank geconsolideerd toezicht uitoefent op een Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling die dochteronderneming is van een onderneming die is gevestigd in een staat die geen lidstaat is, kan zij die financiële onderneming op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van de verplichting tot het openbaar maken van gegevens op geconsolideerde basis, indien de onderneming waarvan zij dochteronderneming is gegevens over haar openbaar maakt die overeenkomen met de informatie, bedoeld in het eerste lid.
4
Indien een Nederlandse financiële EU-moederholding zowel een beleggingsonderneming als een kredietinstelling als dochteronderneming heeft, is dit artikel slechts van toepassing op de kredietinstelling.
5
Indien uit de intragroepsovereenkomsten en -posities blijkt dat de financiële positie van de beleggingsonderneming of kredietinstelling in gevaar is of zou kunnen komen, neemt de Nederlandsche Bank maatregelen jegens die kredietinstelling.

Artikel 3 280b
1
Een Nederlandse EU-moederbeleggingsonderneming, Nederlandse EU-moederkredietinstelling, Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling die dochteronderneming is van een financiële EU-moederholding voldoet op basis van haar geconsolideerde financiële positie aan artikel 3:74a.
2
Een belangrijke Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling die een dochteronderneming is van een moederbeleggingsonderneming, moederkredietinstelling of financiële moederholding met zetel in een andere lidstaat maakt de gegevens, bedoeld in artikel 3:74a, eerste lid, openbaar op individuele of gesubconsolideerde basis.
3
Indien de Nederlandsche Bank geconsolideerd toezicht uitoefent op een Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling die dochteronderneming is van een onderneming die is gevestigd in een staat die geen lidstaat is, kan zij die financiële onderneming op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van de verplichting tot het openbaar maken van gegevens op geconsolideerde basis, indien de onderneming waarvan zij dochteronderneming is gegevens over haar openbaar maakt die overeenkomen met de informatie, bedoeld in het eerste lid.
4
Indien een Nederlandse financiële EU-moederholding zowel een beleggingsonderneming als een kredietinstelling als dochteronderneming heeft, is dit artikel slechts van toepassing op de kredietinstelling.

Artikel 3 280b
De Nederlandsche Bank kan aan beleggingsondernemingen op aanvraag, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het ingevolge deze afdeling ten aanzien van geconsolideerd toezicht bepaalde, alsmede van artikel 3:269, eerste lid. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld waaraan de houder van een ontheffing voldoet en worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van een ontheffing.
Afdeling 3.6.3. Aanvullend toezicht op herverzekeraars, levensverzekeraars en schadeverzekeraars in een verzekeringsgroep

Artikel 3 288

Artikel 3 288
1
Indien een Nederlandse herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar en een of meer Europese herverzekeraars, Europese levensverzekeraars of Europese schadeverzekeraars als moederonderneming dezelfde gemengde verzekeringsholding, niet-Europese herverzekeraar, niet-Europese levensverzekeraar, niet-Europese schadeverzekeraar of verzekeringsholding hebben, kan de Nederlandsche Bank na overleg met de desbetreffende toezichthoudende instanties van andere lidstaten, ermee instemmen dat het aanvullende toezicht, bedoeld in artikel 3:282, eerste lid, door een van die andere toezichthoudende instanties zal worden uitgeoefend.
2
Indien een Europese herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar en een Nederlandse herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar als moederonderneming dezelfde gemengde verzekeringsholding, niet-Europese herverzekeraar, niet-Europese levensverzekeraar, niet-Europese schadeverzekeraar of verzekeringsholding hebben, kan de Nederlandsche Bank, na overleg met de desbetreffende toezichthoudende instanties van andere lidstaten, het aanvullende toezicht, bedoeld in deze afdeling, uitoefenen op die Europese herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar. Alsdan zijn de bepalingen van deze afdeling van overeenkomstige toepassing ten aanzien van die verzekeraar.
3
Indien de toezichthoudende instantie van een andere lidstaat belangrijke informatie wenst te verifiëren betreffende een in Nederland gevestigde onderneming die een verbonden herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar, een dochteronderneming, een moederonderneming of een dochteronderneming van een moederonderneming van de aan het toezicht, bedoeld in artikel 3:282 onderworpen verzekeraar is, verricht de Nederlandsche Bank een door die toezichthoudende instantie gevraagde verificatie binnen het kader van haar bevoegdheden, verleent zij toestemming aan die toezichthoudende instantie om de verificatie zelf te verrichten dan wel staat zij toe dat de verificatie door een deskundige wordt verricht. De toezichthoudende instantie van de andere lidstaat kan aan de verificatie deelnemen indien zij die niet zelf verricht.

Artikel 3 288
In het aanvullende toezicht, bedoeld in artikel 3:282, worden betrokken:
a
met de Nederlandse verzekeraar verbonden ondernemingen;
b
in de Nederlandse verzekeraar deelnemende ondernemingen;
c
ondernemingen die zijn verbonden met de in onderdeel b bedoelde ondernemingen.

Artikel 3 288
1
Indien een Nederlandse herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar en een of meer Europese herverzekeraars, Europese levensverzekeraars of Europese schadeverzekeraars als moederonderneming dezelfde gemengde verzekeringsholding, niet-Europese herverzekeraar, niet-Europese levensverzekeraar, niet-Europese schadeverzekeraar of verzekeringsholding hebben, kan de Nederlandsche Bank na overleg met de desbetreffende toezichthoudende instanties van andere lidstaten, ermee instemmen dat het aanvullende toezicht, bedoeld in artikel 3:282, eerste lid, door een van die andere toezichthoudende instanties zal worden uitgeoefend.
a
met die verzekeraar verbonden ondernemingen;
b
in die verzekeraar deelnemende ondernemingen;
c
ondernemingen die zijn verbonden met de ondernemingen, bedoeld in onderdeel b; en
d
natuurlijke personen die een deelneming bezitten in:
1
die verzekeraar of een daarmee verbonden onderneming;
2
een in die verzekeraar deelnemende onderneming;
3
een onderneming die is verbonden met een onderneming als bedoeld onder 2°.
2
Indien een Europese herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar en een Nederlandse herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar als moederonderneming dezelfde gemengde verzekeringsholding, niet-Europese herverzekeraar, niet-Europese levensverzekeraar, niet-Europese schadeverzekeraar of verzekeringsholding hebben, kan de Nederlandsche Bank, na overleg met de desbetreffende toezichthoudende instanties van andere lidstaten, het aanvullende toezicht, bedoeld in deze afdeling, uitoefenen op die Europese herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar. Alsdan zijn de bepalingen van deze afdeling van overeenkomstige toepassing ten aanzien van die verzekeraar.
3
Indien de toezichthoudende instantie van een andere lidstaat belangrijke informatie wenst te verifiëren betreffende een in Nederland gevestigde onderneming die een verbonden herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar, een dochteronderneming, een moederonderneming of een dochteronderneming van een moederonderneming van de aan het toezicht, bedoeld in artikel 3:282 onderworpen verzekeraar is, verricht de Nederlandsche Bank een door die toezichthoudende instantie gevraagde verificatie binnen het kader van haar bevoegdheden, verleent zij toestemming aan die toezichthoudende instantie om de verificatie zelf te verrichten dan wel staat zij toe dat de verificatie door een deskundige wordt verricht. De toezichthoudende instantie van de andere lidstaat kan aan de verificatie deelnemen indien zij die niet zelf verricht.
4
Indien uit de intragroepsovereenkomsten en -posities blijkt dat de solvabiliteit van de verzekeraar, bedoeld in het eerste lid, aanhef, in gevaar is of zou kunnen komen, neemt de Nederlandsche Bank maatregelen jegens die verzekeraar.

Artikel 3 288
1
Indien een Nederlandse herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar en een of meer Europese herverzekeraars, Europese levensverzekeraars of Europese schadeverzekeraars als moederonderneming dezelfde gemengde verzekeringsholding, niet-Europese herverzekeraar, niet-Europese levensverzekeraar, niet-Europese schadeverzekeraar of verzekeringsholding hebben, kan de Nederlandsche Bank na overleg met de desbetreffende toezichthoudende instanties van andere lidstaten, ermee instemmen dat het aanvullende toezicht, bedoeld in artikel 3:282, eerste lid, door een van die andere toezichthoudende instanties zal worden uitgeoefend.
2
Indien een Europese herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar en een Nederlandse herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar als moederonderneming dezelfde gemengde verzekeringsholding, niet-Europese herverzekeraar, niet-Europese levensverzekeraar, niet-Europese schadeverzekeraar of verzekeringsholding hebben, kan de Nederlandsche Bank, na overleg met de desbetreffende toezichthoudende instanties van andere lidstaten, het aanvullende toezicht, bedoeld in deze afdeling, uitoefenen op die Europese herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar. Alsdan zijn de bepalingen van deze afdeling van overeenkomstige toepassing ten aanzien van die verzekeraar.
3
Indien de toezichthoudende instantie van een andere lidstaat belangrijke informatie wenst te verifiëren betreffende een in Nederland gevestigde onderneming die een verbonden herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar, een dochteronderneming, een moederonderneming of een dochteronderneming van een moederonderneming van de aan het toezicht, bedoeld in artikel 3:282 onderworpen verzekeraar is, verricht de Nederlandsche Bank een door die toezichthoudende instantie gevraagde verificatie binnen het kader van haar bevoegdheden, verleent zij toestemming aan die toezichthoudende instantie om de verificatie zelf te verrichten dan wel staat zij toe dat de verificatie door een deskundige wordt verricht. De toezichthoudende instantie van de andere lidstaat kan aan de verificatie deelnemen indien zij die niet zelf verricht.

Artikel 3 288
1
Indien een Nederlandse herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar en een of meer Europese herverzekeraars, Europese levensverzekeraars of Europese schadeverzekeraars als moederonderneming dezelfde gemengde verzekeringsholding, niet-Europese herverzekeraar, niet-Europese levensverzekeraar, niet-Europese schadeverzekeraar of verzekeringsholding hebben, kan de Nederlandsche Bank na overleg met de desbetreffende toezichthoudende instanties van andere lidstaten, ermee instemmen dat het aanvullende toezicht, bedoeld in artikel 3:282, eerste lid, door een van die andere toezichthoudende instanties zal worden uitgeoefend.
2
Indien een Europese herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar en een Nederlandse herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar als moederonderneming dezelfde gemengde verzekeringsholding, niet-Europese herverzekeraar, niet-Europese levensverzekeraar, niet-Europese schadeverzekeraar of verzekeringsholding hebben, kan de Nederlandsche Bank, na overleg met de desbetreffende toezichthoudende instanties van andere lidstaten, het aanvullende toezicht, bedoeld in deze afdeling, uitoefenen op die Europese herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar. Alsdan zijn de bepalingen van deze afdeling van overeenkomstige toepassing ten aanzien van die verzekeraar.
3
Indien de toezichthoudende instantie van een andere lidstaat belangrijke informatie wenst te verifiëren betreffende een in Nederland gevestigde onderneming die een verbonden herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar, een dochteronderneming, een moederonderneming of een dochteronderneming van een moederonderneming van de aan het toezicht, bedoeld in artikel 3:282 onderworpen verzekeraar is, verricht de Nederlandsche Bank een door die toezichthoudende instantie gevraagde verificatie binnen het kader van haar bevoegdheden, verleent zij toestemming aan die toezichthoudende instantie om de verificatie zelf te verrichten dan wel staat zij toe dat de verificatie door een deskundige wordt verricht. De toezichthoudende instantie van de andere lidstaat kan aan de verificatie deelnemen indien zij die niet zelf verricht.

Artikel 3 288
1
Indien een Nederlandse herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar en een of meer Europese herverzekeraars, Europese levensverzekeraars of Europese schadeverzekeraars als moederonderneming dezelfde gemengde verzekeringsholding, niet-Europese herverzekeraar, niet-Europese levensverzekeraar, niet-Europese schadeverzekeraar of verzekeringsholding hebben, kan de Nederlandsche Bank na overleg met de desbetreffende toezichthoudende instanties van andere lidstaten, ermee instemmen dat het aanvullende toezicht, bedoeld in artikel 3:282, eerste lid, door een van die andere toezichthoudende instanties zal worden uitgeoefend.
2
Indien een Europese herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar en een Nederlandse herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar als moederonderneming dezelfde gemengde verzekeringsholding, niet-Europese herverzekeraar, niet-Europese levensverzekeraar, niet-Europese schadeverzekeraar of verzekeringsholding hebben, kan de Nederlandsche Bank, na overleg met de desbetreffende toezichthoudende instanties van andere lidstaten, het aanvullende toezicht, bedoeld in deze afdeling, uitoefenen op die Europese herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar. Alsdan zijn de bepalingen van deze afdeling van overeenkomstige toepassing ten aanzien van die verzekeraar.
a
de aan het toezicht, bedoeld in artikel 3:282, onderworpen verzekeraar;
b
de dochterondernemingen van deze verzekeraar;
c
de moederondernemingen van deze verzekeraar; of
d
de dochterondernemingen van een moederonderneming van deze verzekeraar.
3
Indien de toezichthoudende instantie van een andere lidstaat belangrijke informatie wenst te verifiëren betreffende een in Nederland gevestigde onderneming die een verbonden herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar, een dochteronderneming, een moederonderneming of een dochteronderneming van een moederonderneming van de aan het toezicht, bedoeld in artikel 3:282 onderworpen verzekeraar is, verricht de Nederlandsche Bank een door die toezichthoudende instantie gevraagde verificatie binnen het kader van haar bevoegdheden, verleent zij toestemming aan die toezichthoudende instantie om de verificatie zelf te verrichten dan wel staat zij toe dat de verificatie door een deskundige wordt verricht. De toezichthoudende instantie van de andere lidstaat kan aan de verificatie deelnemen indien zij die niet zelf verricht.

Artikel 3 288
1
Indien een Nederlandse herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar en een of meer Europese herverzekeraars, Europese levensverzekeraars of Europese schadeverzekeraars als moederonderneming dezelfde gemengde verzekeringsholding, niet-Europese herverzekeraar, niet-Europese levensverzekeraar, niet-Europese schadeverzekeraar of verzekeringsholding hebben, kan de Nederlandsche Bank na overleg met de desbetreffende toezichthoudende instanties van andere lidstaten, ermee instemmen dat het aanvullende toezicht, bedoeld in artikel 3:282, eerste lid, door een van die andere toezichthoudende instanties zal worden uitgeoefend.
2
Indien een Europese herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar en een Nederlandse herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar als moederonderneming dezelfde gemengde verzekeringsholding, niet-Europese herverzekeraar, niet-Europese levensverzekeraar, niet-Europese schadeverzekeraar of verzekeringsholding hebben, kan de Nederlandsche Bank, na overleg met de desbetreffende toezichthoudende instanties van andere lidstaten, het aanvullende toezicht, bedoeld in deze afdeling, uitoefenen op die Europese herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar. Alsdan zijn de bepalingen van deze afdeling van overeenkomstige toepassing ten aanzien van die verzekeraar.
Afdeling 3.6.4. Prudentieel toezicht op financiële conglomeraten
3.6.4.1
. Inleidende bepalingen

Artikel 3 292
In deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a
beleggingsonderneming: Nederlandse beleggingsonderneming, Europese beleggingsonderneming of niet-Europese beleggingsonderneming;
b
deelsector: de verzameling ondernemingen binnen een groep die wordt gevormd door alle van die groep deel uitmakende:
1
kredietinstellingen, ondernemingen die nevendiensten verrichten, beleggingsondernemingen en financiële instellingen, welke deelsector wordt aangeduid als sector kredietinstellingen en beleggingsondernemingen; of
2
levensverzekeraars, schadeverzekeraars, herverzekeraars en verzekeringsholdings, welke deelsector wordt aangeduid als sector verzekeraars;
c
financiële marktsector: de verzameling ondernemingen binnen een groep die wordt gevormd door de gezamenlijke deelsectoren;
d
gereglementeerde entiteit: een kredietinstelling, levensverzekeraar, schadeverzekeraar of beleggingsonderneming;
e
groep: het geheel van een moederonderneming, haar dochterondernemingen, andere ondernemingen waarin de moederonderneming of een of meer van haar dochterondernemingen een deelneming heeft, alsmede ondernemingen die met een van de eerdergenoemde ondernemingen zijn verbonden door een centrale leiding die bestaat krachtens een met deze ondernemingen gesloten overeenkomst of een bepaling in de statuten van een of meer van deze ondernemingen, dan wel door het feit dat de bestuurs-, leidinggevende, of toezichthoudende organen van deze ondernemingen gedurende het boekjaar en tot de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening in meerderheid bestaan uit dezelfde personen;
f
groepslid: een onderneming die behoort tot een groep als bedoeld in onderdeel e;
g
intragroepsovereenkomsten en -posities: elke overeenkomst en de daaruit voortvloeiende financiële verhoudingen tussen een gereglementeerde entiteit in een financieel conglomeraat en hetzij een ander groepslid hetzij een met een groepslid in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur verbonden persoon;
h
kredietinstelling: Nederlandse kredietinstelling, Europese kredietinstelling of niet-Europese kredietinstelling;
i
levensverzekeraar of schadeverzekeraar: Nederlandse levensverzekeraar of schadeverzekeraar, Europese levensverzekeraar of schadeverzekeraar of niet-Europese levensverzekeraar of schadeverzekeraar;
j
relevante toezichthoudende instantie:
1
de toezichthoudende instantie van een andere lidstaat die belast is met het toezicht, op grond van de richtlijn financiële conglomeraten, op de gereglementeerde entiteiten als deel van een deelsector die behoort tot het betrokken financiële conglomeraat, bedoeld in artikel 3:290;
2
de coördinator, bedoeld in artikel 3:293, eerste lid, indien deze niet de onder 1° bedoelde toezichthoudende instantie is;
3
andere toezichthoudende instanties van andere lidstaten indien die naar het oordeel van de onder 1° en 2° bedoelde toezichthoudende instanties relevant zijn;
k
richtlijn financiële conglomeraten: richtlijn nr. 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat en tot wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG, 79/267/EEG, 92/49/EEG, 92/96/EEG, 93/6/EEG en 93/22/EEG van de Raad en van de Richtlijnen 98/78/EG en 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU L 35);
l
risicoconcentratie: alle door de groepsleden in een financieel conglomeraat ingenomen potentieel verliesgevende posities die groot genoeg zijn om de solvabiliteit of de financiële positie in het algemeen van de gereglementeerde entiteiten in het conglomeraat in gevaar te brengen;
m
sectorale voorschriften: de door de lidstaten op grond van richtlijnen als bedoeld in artikel 249 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap vastgestelde wettelijke voorschriften betreffende het toezicht op gereglementeerde entiteiten die behoren tot een van de in onderdeel b genoemde deelsectoren.

Artikel 3 292
1
Deze afdeling is van toepassing op Nederlandse kredietinstellingen, Nederlandse levensverzekeraars of schadeverzekeraars, Nederlandse beleggingsondernemingen, en beheerders van instellingen voor collectieve belegging in effecten die een vergunning als bedoeld in artikel 2:65, eerste lid, onderdeel a, of tweede lid, hebben en die deel uitmaken van een financieel conglomeraat.
a
aan het hoofd van de groep staat:
1
een gereglementeerde entiteit met zetel in een lidstaat, die is:
? een moederonderneming van een onderneming in de financiële marktsector;
? een houder van een deelneming in een onderneming in de financiële marktsector; of
? verbonden met een onderneming in de financiële marktsector door een centrale leiding of door het feit dat in meerderheid dezelfde personen deel uitmaken van de bestuurs-, leidinggevende of toezichthoudende organen gedurende het boekjaar; of
2
een onderneming die niet een gereglementeerde entiteit is, in welk geval het balanstotaal van de ondernemingen in de financiële marktsector meer bedraagt dan veertig procent van het balanstotaal van de groep als geheel;
b
ten minste een van de gereglementeerde entiteiten in de groep behoort tot de sector kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, en ten minste een van de gereglementeerde entiteiten in de groep behoort tot de sector verzekeraars;
c
voor elke deelsector in de groep geldt dat het gemiddelde van het verhoudingsgetal tussen het balanstotaal van die deelsector en het balanstotaal van de financiële marktsector enerzijds, en het verhoudingsgetal tussen het benodigde kapitaal uit hoofde van de solvabiliteitsvereisten van die deelsector en het totaal benodigde kapitaal uit hoofde van de solvabiliteitsvereisten van de financiële marktsector anderzijds, groter is dan tien procent.
2
Een groep die voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, en die niet voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, is eveneens een financieel conglomeraat indien het balanstotaal van de kleinste deelsector groter is dan € 6.000.000.000. De Nederlandsche Bank kan, in afwijking daarvan, na overleg met de relevante toezichthoudende instanties, besluiten dat een groep niet als een financieel conglomeraat wordt beschouwd, of kan besluiten de artikelen 3:297 tot en met 3:299 niet toe te passen, indien zij het in het toezicht betrekken van de groep of de toepassing van genoemde artikelen in het licht van de doeleinden van het toezicht onnodig, ongepast of misleidend vindt.
3
In afwijking van het eerste lid kan de Nederlandsche Bank, na overleg met de relevante toezichthoudende instanties, besluiten:
a
bij de berekening van de in het eerste lid, onderdeel c, bedoelde verhoudingsgetallen een gereglementeerde entiteit buiten beschouwing te laten in de gevallen, bedoeld in artikel 3:296, vijfde lid;
b
in bijzondere gevallen het op het balanstotaal gebaseerde criterium te vervangen door, of aan te vullen met, een criterium op basis van inkomensstructuur of activiteiten buiten de balans, indien de Nederlandsche Bank van oordeel is dat deze criteria van bijzondere relevantie zijn met het oog op het toezicht, bedoeld in deze afdeling.
4
In afwijking van het eerste lid, onderdelen a, onder 2°, en c, worden, indien bij een reeds aan toezicht onderworpen financieel conglomeraat de in die onderdelen bedoelde verhoudingsgetallen kleiner worden dan veertig procent respectievelijk tien procent, gedurende de volgende drie jaar de in die onderdelen genoemde percentages gesteld op 35 procent respectievelijk acht procent. In afwijking van het tweede lid, wordt, indien bij een reeds aan toezicht onderworpen financieel conglomeraat het balanstotaal van de kleinste deelsector kleiner wordt dan € 6.000.000.000, de eis, bedoeld in het tweede lid voor de kleinste deelsector op ten minste € 5.000.000.000 gesteld gedurende de volgende drie jaar.
5
De Nederlandsche Bank kan, indien zij coördinator is, na overleg met de relevante toezichthoudende instanties besluiten de perioden van drie jaren, bedoeld in het vierde lid te bekorten.
6
De berekeningen betreffende de balans worden gemaakt op basis van het geaggregeerde balanstotaal van de tot de groep behorende groepsleden, volgens hun jaarrekeningen. Voor die berekening worden ondernemingen waarin een groepslid een deelneming heeft, meegerekend voor het bedrag van hun balanstotaal dat overeenkomt met het geaggregeerde proportionele aandeel van de groep. Indien geconsolideerde rekeningen beschikbaar zijn, worden de berekeningen gemaakt op basis van die geconsolideerde rekeningen. De solvabiliteitsvereisten worden berekend op grond van de in deze wet gestelde regels.
7
De Nederlandsche Bank maakt een besluit als bedoeld in het tweede, derde of vijfde lid, bekend aan de andere betrokken toezichthoudende instanties van andere lidstaten.

Artikel 3 292
Indien de Nederlandsche Bank ingevolge artikel 3:293, eerste lid, is aangewezen als coördinator, maakt zij aan de onderneming die aan het hoofd van de groep staat, of bij ontbreken daarvan aan de gereglementeerde entiteit met het hoogste balanstotaal in de belangrijkste deelsector, het besluit bekend dat de groep als financieel conglomeraat is aangemerkt en dat de Nederlandsche Bank als coördinator is aangewezen. Zij deelt tevens de toezichthoudende instanties van andere lidstaten die vergunningen hebben verleend aan gereglementeerde entiteiten in de groep, de toezichthoudende instanties van de lidstaat waar de gemengde financiële holding haar zetel heeft en de Commissie van de Europese Gemeenschappen het besluit mede. Tevens deelt zij de Autoriteit Financiële Markten het besluit mede indien deze een vergunning heeft verleend aan een gereglementeerde entiteit van het financiële conglomeraat.

Artikel 3 292
1
Deze afdeling is van toepassing op Nederlandse kredietinstellingen, Nederlandse levensverzekeraars of schadeverzekeraars, Nederlandse beleggingsondernemingen, en beheerders van instellingen voor collectieve belegging in effecten die een vergunning als bedoeld in artikel 2:65, eerste lid, onderdeel a, of tweede lid, hebben en die deel uitmaken van een financieel conglomeraat.
2
Indien de Nederlandsche Bank is aangewezen als coördinator, heeft het toezicht overeenkomstig de artikelen 3:293 tot en met 3:299 betrekking op elke gereglementeerde entiteit van het financiële conglomeraat. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt onder gereglementeerde entiteit tevens verstaan een beheerder van een instelling voor collectieve belegging in effecten die een vergunning als bedoeld in artikel 2:65, eerste lid, onderdeel a, of tweede lid, heeft of een beheerder met zetel in het buitenland die, indien hij in Nederland zijn zetel zou hebben, een beheerder van een instelling voor collectieve belegging in effecten zou zijn waaraan een vergunning ingevolge artikel 2:65, tweede lid, zou kunnen worden verleend.
3
In afwijking van het eerste en tweede lid oefent de Nederlandsche Bank geen toezicht overeenkomstig de artikelen 3:293 tot en met 3:299 uit op gereglementeerde entiteiten van een financieel conglomeraat waarvan de moederonderneming een gereglementeerde entiteit of een gemengde financiële holding is met zetel in een staat die geen lidstaat is indien zij heeft vastgesteld dat het toezicht door de toezichthoudende instantie van die staat op de gereglementeerde entiteiten van het financiële conglomeraat gelijkwaardig is aan het toezicht op gereglementeerde entiteiten, bedoeld in het tweede lid. De Nederlandsche Bank oefent eveneens geen toezicht uit op een gereglementeerde entiteit met zetel in Nederland die deel uitmaakt van een financieel conglomeraat als bedoeld in de eerste volzin, indien zij niet de coördinator is en de coördinator een vaststelling heeft gedaan die overeenkomt met een vaststelling als bedoeld in de eerste volzin.
4
De Nederlandsche Bank kan, in geval van een financieel conglomeraat als bedoeld in het derde lid en indien er geen sprake is van gelijkwaardig toezicht als bedoeld in dat lid, toezicht op de gereglementeerde entiteiten met zetel in Nederland van dat financieel conglomeraat op een andere wijze uitoefenen dan bedoeld in het tweede lid, indien die wijze passend is, waarborgt dat de doeleinden van het toezicht worden bereikt en, indien de Nederlandsche Bank niet zelf de coördinator is, daarvoor toestemming is verleend door de coördinator.
5
Bij de vaststelling, bedoeld in het derde lid, raadpleegt de Nederlandsche Bank de relevante toezichthoudende instanties en neemt zij de algemene richtsnoeren in acht die overeenkomstig artikel 21, vijfde lid, van de richtlijn financiële conglomeraten hiervoor zijn opgesteld door het Comité voor Financiële Conglomeraten, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van die richtlijn. De Nederlandsche Bank raadpleegt het Comité voordat zij de uitkomst van haar onderzoek vaststelt.
6
Indien de Nederlandsche Bank is aangewezen als coördinator, verleent zij toestemming die overeenkomt met de toestemming, bedoeld in het vierde lid, na overleg met de relevante toezichthoudende instanties. Zij doet van die verlening van toestemming mededeling aan de overige betrokken toezichthoudende instanties van andere lidstaten en aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen.
7
Indien een gereglementeerde entiteit als bedoeld in het eerste lid deel uitmaakt van een groep die voldoet aan de eisen, bedoeld in artikel 3:290, eerste lid, onderdelen b en c, tweede en zesde lid, en met een persoon via een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur is verbonden, stelt de Nederlandsche Bank, in samenwerking met de relevante toezichthoudende instanties, vast in hoeverre toezicht als bedoeld in deze afdeling wordt uitgeoefend op de gereglementeerde entiteit.
8
Indien van een financieel conglomeraat een ander financieel conglomeraat deel uitmaakt, is het toezicht, bedoeld in deze afdeling, slechts van toepassing op het gehele financiële conglomeraat.
3.6.4.2
. De coördinator, samenwerking en handhaving

Artikel 3 295
1
Op een gemengde financiële holding die deel uitmaakt van een financieel conglomeraat waarvoor de Nederlandsche Bank als coördinator is aangewezen, kan de Nederlandsche Bank de artikelen 1:75 en 1:79 tot en met 1:88 toepassen indien, niettegenstaande dat voldaan is aan de artikelen 3:296 tot en met 3:299 of bepalingen van andere lidstaten die naar strekking daarmee overeenkomen, de solvabiliteit in gevaar zou kunnen worden gebracht dan wel de intragroepsovereenkomsten en -posities of de risicoconcentraties de financiële positie van een gereglementeerde entiteit die tot het financieel conglomeraat behoort, bedreigen of kunnen bedreigen.
2
Indien, niettegenstaande dat een gereglementeerde entiteit met zetel in Nederland voldoet aan de artikelen 3:296 tot en met 3:299, de solvabiliteit in gevaar zou kunnen worden gebracht dan wel de intragroepsovereenkomsten en -posities of de risicoconcentraties de financiële positie van die gereglementeerde entiteit bedreigen of kunnen bedreigen, kan de Nederlandsche Bank maatregelen nemen jegens die gereglementeerde entiteit.

Artikel 3 295
1
Op een gemengde financiële holding die deel uitmaakt van een financieel conglomeraat waarvoor de Nederlandsche Bank als coördinator is aangewezen, kan de Nederlandsche Bank de artikelen 1:75 en 1:79 tot en met 1:88 toepassen indien, niettegenstaande dat voldaan is aan de artikelen 3:296 tot en met 3:299 of bepalingen van andere lidstaten die naar strekking daarmee overeenkomen, de solvabiliteit in gevaar zou kunnen worden gebracht dan wel de intragroepsovereenkomsten en -posities of de risicoconcentraties de financiële positie van een gereglementeerde entiteit die tot het financieel conglomeraat behoort, bedreigen of kunnen bedreigen.
a
coördineert zij de verzameling en verspreiding van informatie die relevant of essentieel is in normale omstandigheden en in noodsituaties, met inbegrip van de verspreiding van informatie die van belang is voor het prudentieel toezicht op grond van de sectorale voorschriften;
b
ziet zij toe op en beoordeelt zij de financiële situatie van het financiële conglomeraat als geheel;
c
ziet zij toe op de naleving van de voorschriften inzake kapitaaltoereikendheid, risicoconcentratie en intragroepsovereenkomsten en -posities, bedoeld in de artikelen 3:296 tot en met 3:298;
d
ziet zij toe op de naleving van de regels met betrekking tot de bedrijfsvoering van het financiële conglomeraat, bedoeld in artikel 3:299; en
e
plant en coördineert zij toezichtactiviteiten in normale omstandigheden en in noodsituaties, in samenwerking met de relevante toezichthoudende instanties.
2
Indien, niettegenstaande dat een gereglementeerde entiteit met zetel in Nederland voldoet aan de artikelen 3:296 tot en met 3:299, de solvabiliteit in gevaar zou kunnen worden gebracht dan wel de intragroepsovereenkomsten en -posities of de risicoconcentraties de financiële positie van die gereglementeerde entiteit bedreigen of kunnen bedreigen, kan de Nederlandsche Bank maatregelen nemen jegens die gereglementeerde entiteit.
3
Indien de Nederlandsche Bank geen coördinator is, kan zij op een gemengde financiële holding met zetel in Nederland die deel uitmaakt van een financieel conglomeraat de artikelen 1:75 en 1:79 tot en met 1:88 toepassen indien die holding of een gereglementeerde entiteit die tot dat financiële conglomeraat behoort in strijd handelt met de artikelen 3:296 tot en met 3:299 of met bepalingen van andere lidstaten die naar strekking daarmee overeenkomen. De artikelen 1:75 en 1:79 tot en met 1:88 zijn eveneens van toepassing indien aan bedoelde bepalingen weliswaar wordt voldaan maar de solvabiliteit toch in gevaar zou kunnen worden gebracht dan wel de intragroepsovereenkomsten en -posities of de risicoconcentraties de financiële positie van een gereglementeerde entiteit die tot het financieel conglomeraat behoort, bedreigen of kunnen bedreigen.

Artikel 3 295
1
Op een gemengde financiële holding die deel uitmaakt van een financieel conglomeraat waarvoor de Nederlandsche Bank als coördinator is aangewezen, kan de Nederlandsche Bank de artikelen 1:75 en 1:79 tot en met 1:88 toepassen indien, niettegenstaande dat voldaan is aan de artikelen 3:296 tot en met 3:299 of bepalingen van andere lidstaten die naar strekking daarmee overeenkomen, de solvabiliteit in gevaar zou kunnen worden gebracht dan wel de intragroepsovereenkomsten en -posities of de risicoconcentraties de financiële positie van een gereglementeerde entiteit die tot het financieel conglomeraat behoort, bedreigen of kunnen bedreigen.
2
Indien, niettegenstaande dat een gereglementeerde entiteit met zetel in Nederland voldoet aan de artikelen 3:296 tot en met 3:299, de solvabiliteit in gevaar zou kunnen worden gebracht dan wel de intragroepsovereenkomsten en -posities of de risicoconcentraties de financiële positie van die gereglementeerde entiteit bedreigen of kunnen bedreigen, kan de Nederlandsche Bank maatregelen nemen jegens die gereglementeerde entiteit.
3
Indien de Nederlandsche Bank geen coördinator is, kan zij op een gemengde financiële holding met zetel in Nederland die deel uitmaakt van een financieel conglomeraat de artikelen 1:75 en 1:79 tot en met 1:88 toepassen indien die holding of een gereglementeerde entiteit die tot dat financiële conglomeraat behoort in strijd handelt met de artikelen 3:296 tot en met 3:299 of met bepalingen van andere lidstaten die naar strekking daarmee overeenkomen. De artikelen 1:75 en 1:79 tot en met 1:88 zijn eveneens van toepassing indien aan bedoelde bepalingen weliswaar wordt voldaan maar de solvabiliteit toch in gevaar zou kunnen worden gebracht dan wel de intragroepsovereenkomsten en -posities of de risicoconcentraties de financiële positie van een gereglementeerde entiteit die tot het financieel conglomeraat behoort, bedreigen of kunnen bedreigen.
3.6.4.3
. Regels voor het werkzaam zijn als financieel conglomeraat

Artikel 3 299
1
Een onderneming die, alleen of tezamen met een andere onderneming, aan het hoofd staat van een groep waarvan een gereglementeerde entiteit met zetel in Nederland deel uitmaakt, draagt zorg voor een zodanige bedrijfsvoering dat de financiële soliditeit van de gereglementeerde entiteiten en de onderneming zelf niet in gevaar wordt gebracht door:
2
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het eerste lid.
3
De hierna bedoelde groepsleden richten hun bedrijfsvoering dusdanig in dat alle gegevens die relevant zijn voor het toezicht, bedoeld in deze afdeling, kunnen worden verschaft:
4
Artikel 1:75 is van overeenkomstige toepassing op ondernemingen, bedoeld in het eerste lid, aanhef. Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen
5
Indien aan het hoofd van een financieel conglomeraat een gemengde financiële holding staat en een gereglementeerde entiteit met zetel in Nederland tot dat financiële conglomeraat behoort, zijn de voor de belangrijkste deelsector van het financiële conglomeraat geldende sectorale voorschriften betreffende intragroepsovereenkomsten en -posities van toepassing op de financiële marktsector als geheel, met inbegrip van de gemengde financiële holding. Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3:292, eerste lid, deel uitmaakt van een financieel conglomeraat bepaalt de Nederlandsche Bank tot welke deelsector die beheerder wordt gerekend.
a
het groepslid zijn zetel heeft in een staat die geen lidstaat is waar wettelijke belemmeringen bestaan voor het verstrekken van de benodigde informatie;
b
het groepslid in het licht van de doelstellingen van het toezicht als bedoeld in deze afdeling van te verwaarlozen betekenis is; of
c
het in aanmerking nemen van het groepslid in het licht van de doelstellingen van het toezicht als bedoeld in deze afdeling misplaatst of misleidend zou zijn.
6
Het vijfde lid, onderdeel b, is niet van toepassing indien het meer dan een groepslid betreft en de desbetreffende groepsleden gezamenlijk van niet te verwaarlozen betekenis zijn.
7
In het geval, bedoeld in het vijfde lid, onderdeel c, raadpleegt de Nederlandsche Bank, behoudens in spoedeisende gevallen, de relevante toezichthoudende instanties voordat zij een besluit neemt.
8
Ten aanzien van een groep die geen financieel conglomeraat is en waarvan naast een beleggingsonderneming of kredietinstelling met zetel in Nederland een levensverzekeraar, schadeverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar met zetel in Nederland deel uitmaakt, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot de kapitaaltoereikendheid. De onderneming die, alleen of tezamen met een andere onderneming, aan het hoofd staat van de groep draagt er zorg voor dat aan die regels wordt voldaan.

Artikel 3 299
1
Een onderneming die, alleen of tezamen met een andere onderneming, aan het hoofd staat van een groep waarvan een gereglementeerde entiteit met zetel in Nederland deel uitmaakt, draagt zorg voor een zodanige bedrijfsvoering dat de financiële soliditeit van de gereglementeerde entiteiten en de onderneming zelf niet in gevaar wordt gebracht door:
2
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het eerste lid.
3
De hierna bedoelde groepsleden richten hun bedrijfsvoering dusdanig in dat alle gegevens die relevant zijn voor het toezicht, bedoeld in deze afdeling, kunnen worden verschaft:
4
Artikel 1:75 is van overeenkomstige toepassing op ondernemingen, bedoeld in het eerste lid, aanhef. Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen
5
Indien aan het hoofd van een financieel conglomeraat een gemengde financiële holding staat en een gereglementeerde entiteit met zetel in Nederland tot dat financiële conglomeraat behoort, zijn de voor de belangrijkste deelsector van het financiële conglomeraat geldende sectorale voorschriften betreffende intragroepsovereenkomsten en -posities van toepassing op de financiële marktsector als geheel, met inbegrip van de gemengde financiële holding. Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3:292, eerste lid, deel uitmaakt van een financieel conglomeraat bepaalt de Nederlandsche Bank tot welke deelsector die beheerder wordt gerekend.

Artikel 3 299
1
Een onderneming die, alleen of tezamen met een andere onderneming, aan het hoofd staat van een groep waarvan een gereglementeerde entiteit met zetel in Nederland deel uitmaakt, draagt zorg voor een zodanige bedrijfsvoering dat de financiële soliditeit van de gereglementeerde entiteiten en de onderneming zelf niet in gevaar wordt gebracht door:
2
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het eerste lid.
3
De hierna bedoelde groepsleden richten hun bedrijfsvoering dusdanig in dat alle gegevens die relevant zijn voor het toezicht, bedoeld in deze afdeling, kunnen worden verschaft:
4
Artikel 1:75 is van overeenkomstige toepassing op ondernemingen, bedoeld in het eerste lid, aanhef. Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen
5
Indien aan het hoofd van een financieel conglomeraat een gemengde financiële holding staat en een gereglementeerde entiteit met zetel in Nederland tot dat financiële conglomeraat behoort, zijn de voor de belangrijkste deelsector van het financiële conglomeraat geldende sectorale voorschriften betreffende intragroepsovereenkomsten en -posities van toepassing op de financiële marktsector als geheel, met inbegrip van de gemengde financiële holding. Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3:292, eerste lid, deel uitmaakt van een financieel conglomeraat bepaalt de Nederlandsche Bank tot welke deelsector die beheerder wordt gerekend.

Artikel 3 299
1
Een onderneming die, alleen of tezamen met een andere onderneming, aan het hoofd staat van een groep waarvan een gereglementeerde entiteit met zetel in Nederland deel uitmaakt, draagt zorg voor een zodanige bedrijfsvoering dat de financiële soliditeit van de gereglementeerde entiteiten en de onderneming zelf niet in gevaar wordt gebracht door:
a
het risicobeheer van de groep als geheel en van de afzonderlijke groepsleden;
b
de strategie en het beleid van de groep als geheel en van de afzonderlijke groepsleden;
c
mogelijke belangentegenstellingen en relaties tussen de gereglementeerde entiteiten, de onderneming, bedoeld in de aanhef, en de andere groepsleden; of
d
door groepsleden verrichte activiteiten die van wezenlijk belang zijn voor de bedrijfsvoering met betrekking tot de financiële activiteiten van een of meer gereglementeerde entiteiten.
2
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het eerste lid.
3
De hierna bedoelde groepsleden richten hun bedrijfsvoering dusdanig in dat alle gegevens die relevant zijn voor het toezicht, bedoeld in deze afdeling, kunnen worden verschaft:
a
de gereglementeerde entiteit met zetel in Nederland;
b
de onderneming die alleen of tezamen met een andere onderneming aan het hoofd staat van de groep;
c
andere groepsleden dan de in onderdelen a en b bedoelde groepsleden die activiteiten verrichten die van wezenlijk belang zijn voor de bedrijfsvoering met betrekking tot de financiële activiteiten van een of meer gereglementeerde entiteiten in de groep.
4
Artikel 1:75 is van overeenkomstige toepassing op ondernemingen, bedoeld in het eerste lid, aanhef. Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •